ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8448

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-10/00303
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inkomstenbelasting voor een spiritueel behandelaar en de kwalificatie als winst uit onderneming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, gaat het om de beoordeling van de inkomstenbelasting van een spiritueel behandelaar, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende, die zich op zelfstandige basis bezighoudt met spirituele behandelingen, heeft in 2006 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.346 en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 1.456 ontvangen. De Inspecteur handhaafde de aanslagen na bezwaar, waarop de belanghebbende beroep aantekende bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de door de belanghebbende behaalde verdiensten als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt. De belanghebbende had betoogd dat zijn activiteiten niet onder de heffing van inkomstenbelasting vallen, maar het Hof verwierp dit standpunt. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende zelfstandig spirituele behandelingen uitvoert en dat hij hiervoor vergoedingen ontvangt, wat duidt op een bron van inkomen. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de belanghebbende een substantieel aantal consulten had en dat hij een kantoorpand huurt, wat bijdraagt aan de conclusie dat hij deelneemt aan het economische verkeer.

De uitspraak van het Hof bevestigt dat de Inspecteur de aanslagen terecht heeft opgelegd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de inhoud van het controlerapport. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het Hof is op 25 november 2011 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-10/00303
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 25 november 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 april 2010, nummer AWB 09/5992 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslagen.
Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2006 een aanslag in inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.346 en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 1.456 opgelegd.
1.2. Bij een tweetal uitspraken op het door belanghebbende tegen beide aanslagen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 41 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 111 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 oktober 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende houdt zich op zelfstandige basis bezig met het op spiritueel vlak behandelen van personen met lichamelijke en/of geestelijke aandoeningen.
3.2. Naar aanleiding van de bevindingen van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderwerpelijke aanslagen opgelegd. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de omzetbelasting met betrekking tot het jaar 2006, naderhand uitgebreid met de jaren 2004 en 2005. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 13 november 2008.
3.3. Het controlerapport vermeldt met betrekking tot de (gang van zaken rond de) door belanghebbende uitgevoerde verrichtingen:
”(…)
De activiteiten van belastingplichtige de heer [X] bestaan sinds februari 2004 feitelijk uit het helpen (genezen) van mensen op een geestelijke manier. Belastingplichtige handelt onder de naam "[A]". (…) Vanaf de start van zijn activiteiten heeft hij een vergoeding gevraagd op basis van vrijgevigheid. Hierdoor kunnen ook de mensen die het niet kunnen betalen toch geholpen worden. Daarnaast was het de verwachting dat de mensen die veel verdienen veel zouden geven. Deze verwachting is helaas niet uitgekomen. Toen heeft belastingplichtige per 1 januari 2007 een uurtarief van € 25 als richtlijn vastgesteld. Per 1 januari 2008 is deze verhoogd naar € 50 per uur. Ook de mensen die niet (kunnen) betalen worden nog steeds geholpen. In de jaren 2004 tot en met 2006 heeft belastingplichtige de volgende bruto inkomsten volgens zijn administratie ontvangen
- 2004: € 18.935
- 2005: € 56.240
- 2006: € 60.962
Ten behoeve van zijn werkzaamheden heeft belastingplichtige per 1 mei 2004 voor 5 jaar een kantoorruimte gehuurd op het adres [a-straat 1] te [P]. Tijdens het onderzoek waren bij de onderneming geen werknemers in dienst. Inzake bovengenoemde activiteiten is belastingplichtige vanaf 1 januari 2006 opgenomen voor de omzetbelasting (…).
(…)
Gezien het bovenstaande is belastingplichtige ondernemer voor zowel de inkomsten- als de omzetbelasting.
(…)”
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:
”(…)
3.6 Uit de omstandigheid dat [belanghebbende] voor het onderhavige jaar was aangewezen op vrijwillige bijdragen van de door hem geholpen mensen, waarbij het naar [belanghebbende] heeft gesteld vaak om kleine bedragen tot zelfs geen vergoeding ging, in samenhang met het uit [belanghebbendes] administratie blijkende totaal aan vergoedingen in 2006 van € 60.962, leidt de rechtbank af dat in 2006 sprake was van een substantieel aantal consulten, waarbij de hulp van [belanghebbende] is ingeroepen. In aanmerking genomen voorts dat [belanghebbende] ten behoeve van zijn praktijk een kantoorpand huurt en een website onderhoudt, hij voor zijn hulp een vergoeding vraagt alsmede gezien het totaal van de in de jaren 2004, 2005 en 2006 ontvangen vergoedingen, is de rechtbank van oordeel dat in [belanghebbendes] geval sprake is van deelname aan het economische verkeer, voorts dat voordeel wordt beoogd en ten slotte dat dit beoogde voordeel ook redelijkerwijs te verwachten is. Er is derhalve sprake van een bron van inkomen. De omstandigheid dat [belanghebbende] naar hij heeft gesteld niet zelf handelt, maar dat God door hem handelt, kan daaraan niet afdoen.
3.7 [Belanghebbende] oefent zijn praktijk zelfstandig uit. Gezien voorts het bedrijfsmatige karakter ervan dient het in het jaar 2006 uit deze praktijk genoten voordeel - door [belanghebbende] becijferd op € 31.173 - als winst uit onderneming te worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat dit anders moet zijn.
3.8 Nu gesteld noch gebleken is dat [de Inspecteur] de aanslagen op een onjuist bedrag heeft vastgesteld, is gelet op het vorenoverwogene het beroep ongegrond verklaard.
(…)”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld, zo bevestigden zij ter zitting, of de door belanghebbende met zijn verrichtingen behaalde verdiensten onder de heffing van inkomstenbelasting vallen, meer in het bijzonder of sprake is van winst uit onderneming, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop de standpunten steunen, verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende de bevindingen van het boekenonderzoek, zoals die zijn neergelegd in het controlerapport, niet, althans niet afdoende, heeft bestreden. Nu voorts geen reden bestaat te twijfelen aan de inhoud van het controlerapport, gaat het Hof uit van de juistheid van die bevindingen.
6.2. Voor het jaar 2006 staat vast dat belanghebbende ten behoeve van een groot aantal personen zelfstandig spirituele behandelingen, veelal op afspraak, heeft uitgevoerd en dat belanghebbende door hen is betaald in geld en, in een enkel geval, in natura - betalingen hadden onder andere plaats, belanghebbende heeft dit ter zitting verklaard, doordat voor belanghebbende een rekening in diens plaats rechtstreeks aan de crediteur werd voldaan -, zij het dat niet een ieder betaalde.
6.3. Het Hof is van oordeel dat die vaststelling, in samenhang met de overige ter zake van de verrichtingen en de organisatie daarvan voorhanden zijnde gegevens, niet anders uitwijst dan dat de verrichtingen plaatshebben in het kader van de zelfstandige uitoefening van het beroep van spiritueel behandelaar en dat dientengevolge voor de heffing van inkomstenbelasting sprake is van een bron van inkomen, met dien verstande dat de met de verrichtingen behaalde verdiensten naar hun aard zijn aan te merken als winst uit onderneming.
6.4. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de aard van de verrichtingen en de omstandigheden waaronder hij deze uitvoert, rechtvaardigen dat de daarmee behaalde verdiensten buiten de werkingssfeer van de inkomstenbelasting blijven. Dat standpunt verwerpt het Hof, omdat daarvoor geen steun is te vinden in het recht.
6.5. Het vorenstaande brengt mee dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dat geval staat vast dat de aanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
6.6. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 25 november 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.