Grief 4, 5 en 6.
3.3.1 Onder verwijzing naar hetgeen in het tussenarrest ten aanzien van grief 4 is overwogen, stelt het hof stelt vast dat LTO Noord Verzekeringen in haar antwoordakte een te ruime strekking toekende aan de overwe-ging van het hof dat “(v)oorzover het intermediairswijzigingen betreft het naar zijn aard (gaat) om ‘bij de werkge-ver verzekerde cliënten/personen.’” Dat sec betwist [de voormalige werknemer] ook niet. [de voormalige werkne-mer] voert in zijn schriftelijk stuk (rov. 2.2) ten verwere wel aan (“groep 2”) dat tot die bij de werkgever verzekerde cliënten/personen relaties behoren die voor zijn vertrek bij LTO Noord Verzekeringen, kennelijk óók, cliënt van “[X] & [de voormalige werknemer]” waren. Dit laatste leest het hof aldus dat [de voormalige werknemer] bedoelt dat het cliënten van [X] waren die, door zijn samenwerking met [X] in de nieuwe vennootschap onder firma [X] & [de voormalige werknemer], cliënten van de v.o.f. zijn geworden. LTO Noord Verzekeringen gaat er voorts aan voorbij dat [de voormalige werknemer] ten aanzien van een deel van die (33) volgens LTO Noord Verzekeringen ‘bij de werkgever verzekerde cliënten/personen’ stelt (“groep 3”) dat zij die hoedanigheid missen en/of niet binnen de looptijd van het concurrentiebeding cliënt van [X] & [de voormalige werknemer] zijn geworden. Dienaangaande ligt, naar het hof reeds in het tussenarrest heeft overwogen, de bewijslast op LTO Noord Verzekeringen. Zoals ook ter comparitie van 12 oktober 2010 door de raadsheer-commissaris aangegeven bevatte het tussenarrest geen eind-beslissing inhoudende 33 overtredingen door [de voormalige werknemer] van het concurrentiebeding. Dat [de voormalige werknemer], zoals door LTO Noord Verzekeringen ten pleidooie op 15 januari 2010 heeft betoogd, geen grief heeft gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat “(o)ok met betrekking tot deze 34 oud cliën-ten van LTO mitsdien vast (staat) dat [de voormalige werknemer] het beding heeft overtreden” leidt het hof niet tot een ander oordeel. De (toelichting op) grief 6 houdt onder meer in dat “(o)ook voor wat betreft de 34 namen op de lijst die door LTO (…) is overgelegd niet (is) vast komen te staan dat sprake is van overtreding van het concurren-tiebeding.” Onder verwijzing naar hetgeen in eerste aanleg is gesteld, wenste [de voormalige werknemer] met (de toelichting op) grief 6 onmiskenbaar het debat in hoger beroep ter zake opnieuw te voeren. Het hof heeft uit de pro-cessuele houding van LTO Noord Verzekeringen in hoger beroep ook niet afgeleid dat zij dat niet heeft begrepen.
3.3.2 In aansluiting op het voorgaande stelt het hof vast
I. dat [de voormalige werknemer] ten aanzien van “groep 1” van 17 personen in zijn schriftelijk stuk uitdrukke-lijk aangeeft “Tussen 01-08-2005 en 01-08-2007 overgestapt van LTO Noord Verzekeringen naar [X] & [de voormalige werknemer].” Als laatste van de groep noemt [de voormalige werknemer] “[a. Y]”. LTO Noord Verzekeringen (inl. dagvaarding prod. 10) sprak over [b. Y], op hetzelfde adres. Gelet op de erkenning van [de voormalige werknemer] (“De 33 door LTO Noord Verzekeringen genoemde cliënten/personen”) houdt het hof het ervoor dat het om dezelfde verzekerde cliënt/persoon gaat. Per saldo komt het neer, gelet op de duur van het concurrentiebeding tot 1 augustus 2007 en inhoud daarvan, op 17 schendingen;
II. dat met betrekking tot “groep 2” [de voormalige werknemer] in eerste aanleg en in hoger beroep ten verwere heeft aangevoerd dat die reeds vóór zijn uitdiensttreding van LTO Noord Verzekeringen per 1 augustus 2005 relatie van [X] Verzekeringen waren en dat de contacten met deze mensen door [X] worden onderhouden. Het hof evenwel volgt LTO Noord Verzekeringen in haar opvatting dat ook ten aanzien van deze groep spra-ke is van schending van het concurrentiebeding waar het beding ziet op “commerciële contacten te onderhou-den of te laten onderhouden”. Dit laatste komt ten minste tot uitdrukking in de onweersproken plaatsgevon-den hebbende intermediairswijzigingen van [cliënt 7], [cliënt 8], [cliënt 9], [cliënt 10], [cliënt 11] en [cliënt 12] na het vertrek van [de voormalige werknemer] bij LTO Noord Verzekeringen. Terecht heeft LTO Noord Verzekeringen ten aanzien van [cliënt 13] gewezen op de door [de voormalige werknemer] overgelegde brief van [cliënt 7] (prod. 4 cva/eis in reconventie) waaruit ten minste blijkt van het hebben van commercieel con-tact met een bij LTO Noord Verzekeringen verzekerde cliënt/persoon. Ten slotte geldt met betrekking tot groep 2 dat LTO Noord Verzekeringen in haar “nadere beschouwing” (die kennelijk is geconcipieerd naar aanleiding van de opmerkingen van de raadsheer-commissaris ter comparitie van partijen op 12 oktober 2010) voorafgaande aan de voortzetting van de comparitie op 9 december 2010 heeft vermeld geen bewijs te kunnen leveren van de (betwiste) overtreding van het concurrentiebeding met betrekking tot F.H. Overbeek. Deze valt dus af, zodat er 7 schendingen van het concurrentiebeding over blijven;
Voor zover de gedachte bij [de voormalige werknemer] zou opkomen dat deze uitkomst met betrekking tot “groep 2” onredelijk is, wijst het hof erop dat [de voormalige werknemer]
a. (ook) op dit onderdeel geen feitelijke gronden heeft aangegeven die hem in het licht van het Haviltexcrite-rium gerechtvaardigd tot de interpretatie hebben gevoerd dat voor bij LTO Noord Verzekeringen verzekerde cliënten/personen die vóór zijn uitdiensttreding reeds relatie van [X] Verzekeringen waren, het concurrentie-beding niet gold;
b. geen beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft gedaan. Slechts in het kader van de beweerdelijke toezegging/indruk dat [de voormalige werknemer] zaken mocht doen met relaties die hém benaderden is daarop uiteindelijk een beroep gedaan (MvA in incidenteel appel sub 16/pleitnota sub 74).
Het hof komt in rov. 3.5.2. op deze groep terug bij de bespreking van het beroep op matiging.
III. dat voor wat betreft “groep 3” [de voormalige werknemer] in zijn schriftelijk stuk (rov. 2.2) zowel ontkent dat er in de periode 01-08-2005 tot 01-08-2007 - bedoeld wordt kennelijk: tijdens de looptijd van het con-currentiebeding - met betrekking tot die cliënten een overvoer heeft plaatsgevonden, als dat er “commer-cieel contact” heeft plaatsgevonden. Het hof herinnert eraan dat LTO Noord Verzekeringen in haar inlei-dende dagvaarding, die dateert van vóór de einddatum van het concurrentiebeding, de intermediairswijzi-gingen als (ultieme) bevestiging van het volgens het concurrentiebeding verboden “commerciële contacten te onderhouden of te laten onderhouden met de bij de werkgever verzekerde cliënten/personen” heeft opge-voerd. Maar bewijs van daadwerkelijke overvoer is niet nodig, het bewijs van het laatste (kortweg: contacten onderhouden) is voldoende. Het hof heeft hier een deel van de tekst van het concurrentiebeding gecursiveerd nu aan de voor de vaststelling van overtreding van het concurrentiebeding relevante kwaliteit van “verzekerde cliënt/persoon” in de vervolgens in het geding gebrachte “nadere beschouwing” van LTO Noord Verzekerin-gen, met name ten aanzien van “groep 3”, ten onrechte voorbij wordt gegaan. Aan de zijde van [de voormali-ge werknemer] is er met betrekking tot “groep 3” in zijn meergenoemde schriftelijke stuk slechts sprake van een blote ontkenning. Van de mogelijkheid om in reactie op de “nadere beschouwing” van LTO Noord Ver-zekeringen nadere stukken te produceren of er ter comparitie van partijen op 9 december 2010 het nodige van te (doen) zeggen is slechts gebruik gemaakt door het in het geding brengen van de producties 19 t/m 24 die, op het KvK-uittreksel van de V.O.F. [Z] na, allemaal betrekking hebben op “groep 2”. Deze proceshouding van [de voormalige werknemer] klemt in het bijzonder voor díe gevallen waarbij LTO Noord Verzekeringen onder verwijzing naar en het citeren uit door [de voormalige werknemer] zelf als prod. 4 cva/eis in reconven-tie in het geding gebrachte stukken stelt te hebben aangetoond dat er sprake is van “commercieel contact”. Het hof neemt in aanmerking dat ook de cva/cve in eerste aanleg is genomen vóórdat de looptijd van het con-currentiebeding was vervallen, dus de overgelegde producties hebben - wat er zij van “standaarddatering” op 29 mei 2007 - betrekking op handelingen tíjdens die looptijd. Het hof zal, zonder telkens te herinneren aan de processuele stelplicht maar wel met het oog daarop, per geval nader beoordelen of sprake is van overtreding van het concurrentiebeding. Er dient voorts nog de volgende algemene opmerking gemaakt te worden met be-trekking tot “groep 3”: in een aantal gevallen voert LTO Noord Verzekeringen in haar “nadere beschouwing” onder verwijzing naar de hiervoor bedoelde brieven aan dat daaruit blijkt van overname van verzekeringen van “deze klant.” Het hof is een ander oordeel toegedaan. Dat relaties van [X] & [de voormalige werknemer], blijkens de door hen ondertekende brieven, niet onderscheiden in de begrippen verzekeringnemer, verzekerde en cliënt (bijv. waar zij spreken over “onze verzekeringen”) wil niet zeggen dat het hof dat, in het kader van de vraag of sprake is van overtreding van het concurrentiebeding door [de voormalige werknemer], ten aan-zien van de relevante kwaliteit van “verzekerde cliënt/persoon” niet behoort te doen. LTO Noord Verzekerin-gen heeft niet gemotiveerd wat partijen precies met “verzekerde cliënten/personen” hebben bedoeld (vgl. rov. 6.2.2 jo. 6.2.4 van het tussenarrest). Maar de opmerking van LTO Noord Verzekeringen (cvr/cva sub 10) dat “(t)wee personen op één adres betekent gewoon 2x provisie voor zover aan elk van hen een verzekering (…) kan worden verkocht” (curs. hof) past precies binnen de tekst van het concurrentiebeding. Het hof deelt niet het oordeel van [de voormalige werknemer] dat de bewoordingen van het concurrentiebeding “volstrekt dui-delijk” zijn (pleidooi [de voormalige werknemer] punt 55).
1. [mevrouw cliënt 14] (die zich kennelijk ook [vrouwe cliënt 14] noemt): de door LTO Noord Verzekerin-gen aangehaalde brief is getekend zowel door [de heer cliënt 14] als mw. [cliënt 14]. Volgens de brief hebben “wij“ [de voormalige werknemer] benaderd met betrekking tot “onze” verzekeringspolissen van LTO Noord (en overvoer daarvan naar [X] & [de voormalige werknemer]). Het gaat dus kennelijk om commercieel contact, niet alleen met [de heer cliënt 14], die door [de voormalige werknemer] in “groep 1” is ingedeeld, maar ook met zijn echtgenote. Uit de door LTO Noord Verzekeringen bij haar “nadere beschouwing” overgelegde stukken (bijl. 8) blijkt evenwel niet van de hoedanigheid van verzekerde cli-ent/persoon van mw. [cliënt 14], anders gezegd, dat aan haar een verzekering is verkocht. Dat er overvoer heeft plaatsgevonden van een of meer polissen met mw. [cliënt 14] als verzekeringnemer of verzekerde cliënt/persoon is het hof niet gebleken. Aldus heeft LTO Noord Verzekeringen de gestelde schending van het concurrentiebeding onvoldoende onderbouwd;
2. [cliënt 15]: het onder 1. vermelde geldt hier m.m. ook, met inbegrip van het ontbreken van de hoedanig-heid van verzekerde cliënt/persoon van mw. [cliënt 15] (vgl. bijl. 9 bij de “nadere beschouwing”). Deze hoedanigheid blijkt ook niet uit de door [de voormalige werknemer] in eerste aanleg overgelegde e-mail en brief met betrekking tot de (naar het hof aanneemt: dezelfde) risicoverzekering bij Stad Rotterdam (ASR).
3. [cliënt 16]: MD Service is door [de voormalige werknemer] in “groep 1” geplaatst. De door LTO Noord Verzekeringen geciteerde brief van [cliënt 16] geeft blijk van het onderhouden van commercieel contact door [de voormalige werknemer] met [cliënt 16] (privé). Voorts heeft er volgens die brief intermediairs-wijziging plaatsgevonden. Aldus heeft [de voormalige werknemer] de gestelde schending van het concur-rentiebeding onvoldoende gemotiveerd weersproken;
4. [cliënt 17]: het onder 1. vermelde geldt hier m.m. ook, met inbegrip van het ontbreken van de hoedanig-heid van verzekerde cliënt/persoon van mw. [cliënt 17].
5. V.O.F. [Z]: voor zover LTO Noord Verzekeringen erop wijst dat het zowel om “een vennoot privé” (het hof begrijpt: [K], immers de brief van de andere vennoot spreekt over “wij” nu die tevens afkomstig is van [cliënt 17]) als om de v.o.f. gaat, mist dat in zoverre betekenis dat [de voormalige werknemer] [K] in “groep 1” heeft ondergebracht. Volgens het door [de voormalige werknemer] bij cvd/cvr in eerste aanleg overgelegde overzicht van “Polissen die intermediair zijn gewijzigd ná 31-07-2005” zijn er een AVB, rechtsbijstand bedrijf, brand bedrijf en transportverzekering overgevoerd. Gelet op het vermelde be-drijfsmatige karakter van deze verzekeringen houdt het hof het ervoor dat dat polissen van V.O.F. [Z] be-treft. Daarmee betreft het een schending van het concurrentiebeding ten aanzien van de v.o.f..
6. [cliënt 18]: de door LTO Noord Verzekeringen geciteerde brief spreekt voor zich. Er heeft kennelijk commercieel contact plaatsgevonden met de verzekerde cliënt/persoon [cliënt 18]. [de voormalige werk-nemer] heeft de gestelde schending van het concurrentiebeding onvoldoende gemotiveerd weersproken;
7. [cliënt 19]: [de voormalige werknemer] heeft erkend dat er contacten met mw. [cliënt 19] zijn geweest en hij heeft niet betwist dat zij als verzekerde cliënt/persoon is aan te merken. Hij heeft voorts de met prod. 12 bij cvr/cva in eerste aanleg van LTO Noord Verzekeringen onderbouwde stelling dat hij het dossier van (wijlen) dhr. en mw. [cliënt 19] na zijn vertrek bij LTO Noord Verzekeringen onder zich gehouden heeft niet weersproken. Daarmee is ook ten aanzien van mw. [cliënt 19] sprake van schending van het beding. Dat [de voormalige werknemer] dhr. [cliënt 19] vóór zijn overlijden beloofd heeft financiële za-ken voor zijn weduwe te behartigen, er geen overvoer heeft plaatsgevonden en een nieuwe verzekering bij LTO Noord Verzekeringen is ondergebracht leidt niet tot een ander oordeel.
8. [cliënt 20]: tussen partijen is niet in geschil dat [cliënt 20] onder de bij de werkgever verzekerde cliën-ten/personen valt en dat [de voormalige werknemer] na zijn vertrek bij LTO Noord Verzekeringen inten-sieve commerciële contacten met hem heeft gehad (o.m. prod. 13a bij cvr/cva). Daarmee is ook ten aan-zien van [cliënt 20] sprake van schending van het beding. De door [de voormalige werknemer] aange-voerde redenen voor dat contact leiden niet tot een ander oordeel.
Resumerend: binnen “groep 3” is er sprake van vijf schendingen van het concurrentiebeding. Daarmee komt het totaal op 5 + (17 + 7 + 5) = 34.
3.3.3 In aansluiting op rov. 3.1.4 tekent het hof aan dat voor zover het betoog van LTO Noord Verzekeringen bij antwoordakte na tussenarrest (ad b. en prod. 15) en “nadere beschouwing” (blz. 6) aldus moet worden begrepen dat haar vordering tevens gebaseerd is op de “nabel-actie” van mw. [medewerker 2 LTO Noord Verzekeringen], ople-verend drie “bingo’s” volgens LTO Noord Verzekeringen, dat betoog dient te worden verworpen. In rov. 3.1.4 is weergegeven hoe de vordering volgens LTO Noord Verzekeringen is opgebouwd. Een tijdige en als zodanig voor de wederpartij kenbare vermeerdering van de grondslag van eis heeft niet plaatsgevonden. Daarmee zijn de “bin-go’s” irrelevant.
3.3.4 Grief 4 (in combinatie met grief 6) is, naar uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, gedeeltelijk gegrond; er is - naast de 5 uit de SNS VariVast-mailing - geen sprake van 34 schendingen van het concurrentiebeding, zoals de kantonrechter heeft aangenomen, maar van 29. De grieven 5 en 6 zijn inzoverre gegrond dat de kantonrechter ten onrechte de bewijsaanbiedingen door [de voormalige werknemer] heeft gepasseerd.