GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 september 2011
Zaaknummer : 200.083.921/01
Rekestnr. rechtbank : 86455 / FA RK 10-7630 en 86456 / FA RK 10-7631
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. M.J. Verdult, thans mr. J.H. Silfhout te Dordrecht,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
Als belanghebbende is opgeroepen:
[naam jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 maart 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 december 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De vrouw heeft op 19 mei 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 29 juni 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 maart 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 1 augustus 2011 een faxbericht met bijlage.
Bij voornoemd faxbericht van 1 augustus 2011 is als bijlage gevoegd een machtiging van [de jongmeerderjarige], waarin hij de man machtigt om namens hem de onderhavige procedure te voeren. [de jongmeerderjarige] stemt er in deze machtiging voorts mee in dat de alimentatie die voor hem wordt betaald op nihil wordt gesteld met ingang van juni 2010 (18-01-2011), nu hij sindsdien bij de man woonachtig is.
De zaak is op 4 augustus 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
[de jongmeerderjarige] is niet in persoon verschenen.
Mr. Hoogerwerf heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om schriftelijk zijn mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de verzoeken van de vader - strekkende tot wijziging van de beschikking van 9 juli 2008 van de rechtbank Dordrecht in die zin dat de bijdragen ten behoeve van de hierna te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 januari 2010 worden vastgesteld op € 518,69 per maand per kind en dat de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2010 op nihil wordt gesteld - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel levensonderhoud en studie (hierna: de bijdrage) van:
- [de jongmeerderjarige] voornoemd, en
- [naam minderjarige 1], geboren [in 1993] te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 1]), en
- [naam minderjarige 2], geboren [in 1999] te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 2]),
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Voorts is in geschil de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: de partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
I. de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2008 te wijzigen, voor zover daarbij is bepaald dat de man een partneralimentatie dient te voldoen van € 3.570,- per maand, en de partneralimentatie met ingang van 1 september 2009 op nihil te stellen;
II. de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2008 te wijzigen, voor zover daarbij is bepaald dat de man een kinderalimentatie dient te voldoen van € 150,- per maand per kind, en de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [de jongmeerderjarige] met ingang van 1 september 2009 op een bedrag van € 507,03 per maand per kind te stellen;
III. de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2008 te wijzigen, voor zover daarbij is bepaald dat de man een kinderalimentatie dient te voldoen van € 150,- per kind per maand, en de alimentatie ten behoeve van [de jongmeerderjarige] met ingang van 11 januari 2011 op nihil te stellen;
IV. althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren met betrekking tot zijn verzoek ten aanzien van de partneralimentatie, althans dit verzoek van de man af te wijzen. De vrouw refereert zich aan het verzoek van de man ten aanzien van de kinderalimentatie, althans zij verzoekt het hof te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van de dag dat geen partneralimentatie meer verschuldigd is wordt bepaald op € 488,- per maand per kind.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw het hof de man te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de vrouw in incidenteel appel ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
5. Ter onderbouwing van zijn verzoek voert de man – kort weergegeven – het volgende aan. De alimentatiebijdragen zijn destijds met grove miskenning van de wettelijke maatstaven aangegaan. Er is voorts sprake van een wijziging van omstandigheden nu zijn inkomen sinds de vaststelling van de alimentatiebijdragen is verminderd. Daarnaast voert de man aan dat het inkomen van de vrouw is gestegen, zodat verrekening van de partneralimentatie dient plaats te vinden. De man voert in hoger beroep voorts als nieuwe wijziging van omstandigheden aan dat [de jongmeerderjarige] sinds 11 januari 2011 bij hem woont en dat de vrouw vanaf juni 2010 samenwoont met een ander als waren zij gehuwd.
6. De vrouw betwist dat het inkomen van de man sinds de vaststelling van de alimentatiebijdragen is gedaald alsook de door de man gestelde grove miskenning van de wettelijke maatstaven en de samenwoning van haar met een ander als waren zij gehuwd. De vrouw erkent dat [de jongmeerderjarige] sinds 11 januari 2011 bij de man woont; zij heeft de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] vanaf dat moment ook niet meer geïncasseerd.
Samenwonen vrouw met een ander als waren zij gehuwd
7. Het hof zal eerst de door de man gestelde samenwoning van de vrouw met een ander als waren zij gehuwd beoordelen.
Samenwoning vanaf juni 2010
8. De man stelt dat de vrouw vanaf juni 2010 samenwoont met de heer [X] als waren zij gehuwd. Ter onderbouwing van zijn stelling voert de man aan dat de vrouw en de heer [X] een bestendige relatie hebben, over en weer de zorg voor elkaar dragen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij doen samen de boodschappen en gaan samen op vakantie. Voorts voert de man aan dat de heer [X] een eigen sleutel van de woning van de vrouw heeft, dagelijks in deze woning verblijft en een deel van zijn meubilair naar deze woning heeft verhuisd. De vrouw betwist gemotiveerd hetgeen de man ter onderbouwing van zijn stelling heeft gesteld, en stelt dat zij wel een duurzame affectieve relatie met de heer [X] heeft, maar dat van samenleven en het voeren van een gezamenlijke huishouding geen sprake is.
9. Voor de vaststelling dat sprake is van samenleven als waren zij gehuwd zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is vereist dat tussen de partners een affectieve relatie van duurzame aard bestaat die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen en dat zij met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Voor het criterium ‘het voeren van een gemeenschappelijke huishouding’ en ‘het elkaar wederzijds verzorgen’ zoekt het hof aansluiting bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, waaruit volgt dat daarvan onder meer sprake is als de partners hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding hetzij op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Niet is vereist dat moet zijn gebleken van een financiële verstrengeling van beide inkomens.
10. Het hof oordeelt als volgt. Artikel 1: 160 BW moet, vanwege de verstrekkende gevolgen van dit artikel, restrictief worden uitgelegd. Immers, een positieve beantwoording van de vraag of dit artikel van toepassing is brengt met zich dat definitief en in zijn geheel een einde aan de verplichting tot het verstrekken van een uitkering tot levensonderhoud komt. In het licht hiervan en gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, had het op de weg van de man gelegen om zijn stellingen dienaangaande nader te onderbouwen. Nu de man dit heeft nagelaten, komt niet vast te staan dat vanaf juni 2010 sprake is van een samenwonen van de vrouw en de heer [X] als waren zij gehuwd. Het hof gaat derhalve aan deze stelling van de man voorbij.
Samenwoning vanaf 26 september 2011
11. De vrouw heeft verklaard dat zij met de heer [X] een woning heeft gekocht en dat zij vanaf 26 september 2011 in deze woning zullen gaan samenwonen.
12. Partijen hebben in het door hen op 4 juni 2008 gesloten echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) onder meer opgenomen dat in afwijking van het in artikel 1: 160 BW bepaalde de alimentatieverplichting van de man niet onmiddellijk eindigt bij samenleven van de vrouw met een ander als waren zijn gehuwd, of als hadden zij hun partnerschap laten registreren, maar dat deze zal doorlopen tot een maand na de aanvang van het samenleven en dat de alimentatie voor deze maand onverkort zal worden betaald. Het hof gaat er vanuit dat partijen deze afspraak alsmede de andere door hen in het convenant vastgelegde afspraken met betrekking tot de beëindiging van de partneralimentatie zullen nakomen en zal derhalve hieromtrent niets beslissen.
Artikel 1: 401 lid 5 BW: grove miskenning van de wettelijke maatstaven
13. De man stelt dat de afspraak met betrekking tot de partner- en kinderalimentatie in het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, op grond waarvan de partneralimentatie dient te worden gewijzigd. Hij voert daartoe aan dat de mediator die het convenant heeft opgesteld bij de berekening van de draagkracht van de man rekening heeft gehouden met de fiscale aftrek van de volledige hypotheekrente terwijl slechts een deel ter hoogte van € 8.373,- fiscaal aftrekbaar is. Voorts voert hij aan dat de mediator heeft verzuimd om bij het berekenen van het gemiddelde inkomen van de man de fiscaal belaste bijtelling ter zake de auto in mindering te brengen op zijn jaarinkomen.
14. De vrouw betwist de stelling van de man en voert daartoe aan dat de overeengekomen partneralimentatie in het convenant niet is gebaseerd op de draagkracht van de man maar is gekoppeld aan het besteedbaar inkomen dat de vrouw nodig had voor haar levensonderhoud en dat van de kinderen.
15. Het hof oordeelt als volgt. De man heeft in hoger beroep een draagkrachtberekening overgelegd, waarin rekening is gehouden met het inkomen en de fiscale aftrek van de hypotheekrente zoals hij juist acht. Uit deze draagkrachtberekening volgt dat de man, naast een kinderalimentatie van € 150,- per maand per kind, draagkracht heeft voor een partneralimentatie van € 3.306,- bruto per maand. Gelet op de in het convenant opgenomen partneralimentatie van € 3.570,- bruto per maand ziet het hof reeds hierom geen reden om aan te nemen dat de afspraak tussen partijen omtrent de partneralimentatie met grove miskenning van de wettelijke maatstaven is aangegaan. Van een duidelijke wanverhouding tussen de bijdrage die is overeengekomen en de bijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist indien de stellingen van de man zouden worden gevolgd, is immers geen sprake. Het hof gaat dan ook aan deze stelling van de man voorbij.
Artikel 1: 401 lid 1 BW: wijziging van omstandigheden
16. De man stelt dat zijn inkomen vanaf september 2009 lager is dan het gemiddelde inkomen van € 116.874,- bruto per jaar waarvan is uitgegaan in het echtscheidingsconvenant. Hij voert daartoe het volgende aan. Het maandsalaris van de man is opgebouwd uit een basissalaris en een bonusuitkering die gekoppeld is aan de winst van de onderneming. Als gevolg van de financiële crisis is de arbeidsovereenkomst van de man met ingang van 1 januari 2009 aangepast. Zijn basissalaris is weliswaar gestegen van € 4.300,- bruto per maand naar € 5.500,- bruto per maand, maar de maandelijkse bonussen zijn verlaagd en gelimiteerd tot een maximum van € 62.000,- bruto per jaar. De man werd in de loop van 2009 met de gevolgen van deze wijziging geconfronteerd. Zo ontving hij in september 2009 slechts een bonus van € 1.500,- bruto, waar deze bonus voorheen € 4.500,- bruto per maand bedroeg, en ontving hij over de maanden oktober tot en met december 2009 helemaal geen bonus. Vanaf september 2009 was het feitelijk maandinkomen van de man derhalve lager dan het gemiddelde maandinkomen zoals dit volgt uit de jaaropgaaf 2009.
17. De vrouw betwist de gestelde wijziging van omstandigheden en voert – kort weergeven – het volgende aan. Het op de jaaropgaaf 2009 genoemde inkomen is het feitelijk door de man in 2009 genoten inkomen. De man had een deel van zijn inkomen kunnen reserveren, omdat hij wist dat de bonussen bij voorschot werden betaald en hij mogelijk een deel van deze bonussen zou moeten terugbetalen. Voorts stelt zij dat partijen juist vanwege de wisselende inkomsten van de man zijn uitgegaan van een gemiddeld inkomen.
18. Het hof oordeelt als volgt. Uit de door de man overgelegde jaaropgaaf 2009 blijkt van een bruto jaarinkomen van € 130.073,-, inclusief de fiscale bijtelling van de auto en € 118.012,- bruto per jaar exclusief deze fiscale bijtelling. Dit inkomen ligt hoger dan het inkomen van € 116.874,- bruto per jaar waar partijen in het echtscheidingsconvenant van zijn uitgegaan. Het hof laat hierbij in het midden of bij dat inkomen de fiscale bijtelling van de auto al dan niet is meegenomen, nu partijen hierover geen duidelijkheid hebben verschaft. Voor 2009 is derhalve naar het oordeel van het hof geen sprake van een wijziging van omstandigheden in het inkomen van de man op grond waarvan de in het convenant bepaalde bijdragen opnieuw dienen te worden vastgesteld. De man heeft immers het inkomen zoals genoemd op de jaaropgaaf 2009 feitelijk genoten.
19. Naar het oordeel van het hof is er met ingang van 1 januari 2010 wel sprake van een wijziging in het inkomen van de man, nu het effect van de per september 2009 bepaalde wijziging in het inkomen van de man vanaf die datum zichtbaar is. Zo bedroeg het inkomen van de man in 2010 blijkens de jaaropgaaf € 109.972,-, inclusief de fiscale bijtelling van de auto. Gelet op de salarisspecificaties over 2010 bedraagt de in deze jaaropgaaf begrepen fiscale bijtelling voor de auto € 9.817,-. Uit de salarisspecificaties over 2011 blijkt dat, weliswaar bij een hoger maandinkomen van € 5.600,- bruto, in de eerste maanden van dat jaar een bedrag van € 524,- per maand is ingehouden vanwege teveel uitgekeerde provisie in 2010.
20. Gelet op deze wijziging van omstandigheden in het inkomen van de man zal het hof met ingang van 1 januari 2010 de behoefte en de draagkracht opnieuw bepalen.
21. De behoefte van de kinderen en de vrouw staan als niet bestreden vast zodat het hof hiervan uitgaat.
22. De man stelt dat de vrouw in ieder geval in 2009 en waarschijnlijk ook in 2010 meer heeft verdiend dan het inkomen waarvan in het convenant is uitgegaan, zodat nog verrekening van de partneralimentatie dient plaats te vinden. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen verrekening van door haar in 2009 en 2010 ontvangen inkomen uit arbeid zoals overeengekomen in het convenant. Het hof gaat er dan ook vanuit dat partijen met inachtneming van artikel 3 van het convenant tot verrekening over zullen gaan.
De verhouding kinderalimentatie - partneralimentatie
23. Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat de man, zodra hij niet langer partneralimentatie aan de vrouw verschuldigd is, in plaats van de overeengekomen € 150,- per maand per kind een kinderalimentatie zal betalen van geïndexeerd € 488,- per maand per kind, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2009. De man heeft, daarnaar gevraagd ter zitting, verklaard dat ook indien zijn draagkracht nog slechts een klein bedrag aan partneralimentatie toelaat, de kinderalimentatie niet verhoogd zal worden tot geïndexeerd
€ 488,- per maand per kind.
24. Gelet hierop zal het hof allereerst beoordelen of de draagkracht van de man, naast de door partijen overeengekomen geïndexeerde € 150,- per maand per kind, nog ruimte laat voor een bedrag aan partneralimentatie. Het hof zal hierbij met de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] van € 150,- per maand rekenen tot 11 januari 2011, nu partijen het erover eens zijn dat [de jongmeerderjarige] vanaf die datum bij de man woont en de man derhalve vanaf die datum de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] niet meer hoeft te voldoen. Het hof zal de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] dan ook met ingang van 11 januari 2011 op nihil bepalen.
De draagkracht van de man
25. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de door de man in hoger beroep als productie 24 overgelegde draagkrachtberekening.
26. Uit de hiervoor genoemde jaaropgaaf 2010 blijkt van een bruto jaarinkomen van de man, exclusief fiscale bijtelling van de auto, van € 100.155,- bruto per jaar. Nu de man echter in zijn draagkrachtberekening zelf uitgaat van een bruto inkomen van € 102.576,-, zal het hof ook van dit inkomen uitgaan.
27. Anders dan de man houdt het hof rekening met een vergoeding Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet werkgever van € 2.340,-, welk bedrag blijkt uit de jaaropgaaf 2010.
28. Nu [de jongmeerderjarige] vanaf 11 januari 2011 bij de man woont, houdt het hof tot die datum rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70, en vanaf 11 januari 2011 met de bijstandsnorm voor een eenoudergezin en een draagkrachtpercentage van 45.
29. De man heeft twee bedragen aan rente op een hypothecaire geldlening opgevoerd: een bedrag van € 698,- per maand dat fiscaal aftrekbaar is en een bedrag van € 756,- per maand dat niet fiscaal aftrekbaar is. De vrouw betwist slechts het bedrag dat fiscaal niet aftrekbaar is.
30. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De door de man opgevoerde rente ziet op een tweetal op de voormalige echtelijke woning rustende hypothecaire geldleningen. De eerste hypothecaire lening betreft een bedrag van € 328.000,-. Van deze hypotheek is, zo stelt de man, slechts de rente over een bedrag van € 205.000 fiscaal aftrekbaar, aangezien de rest van de hypotheek niet is aangewend ten behoeve van het huis. Nu de vrouw ter zitting heeft erkend dat ten tijde van het huwelijk een hypotheek is afgesloten voor uitgaven anders dan ten behoeve van het huis, zal het hof de rente over een bedrag van € 123.000,- als niet fiscaal aftrekbaar aanmerken. De tweede hypothecaire lening betreft een bedrag van € 50.000,-. Partijen zijn het erover eens dat slechts de rente over € 10.000,- van dit bedrag fiscaal aftrekbaar is, zodat het hof hiermee rekening zal houden. Uitgaande van de rentepercentages zoals die blijkens de brief van januari 2010 door Nationale-Nederlanden zijn gehanteerd, komt de rente die niet fiscaal aftrekbaar is op een bedrag van € 570,- per maand. Het hof zal derhalve met dit bedrag rekening houden alsmede met het door de vrouw niet betwiste bedrag van € 698,- per maand aan fiscaal aftrekbare rente op de hypothecaire geldleningen.
31. Het hof houdt voorts rekening met het door de man opgevoerde en door de vrouw niet betwiste eigenwoningforfait van € 1.544,- per jaar, het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand en de premie levensverzekering van € 176,- per maand.
32. Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde premie ziektekostenverzekering van € 159,- per maand en een eigen risico van € 13,- per maand, welke bedragen door de vrouw zijn betwist. Op de overgelegde salarisspecificaties 2010 en 2011 is een maandelijkse tegemoetkoming van de werkgever in de ziektekosten van de man vermeld van € 140,- respectievelijk € 334,- per maand. De premie ziektekosten van de man in 2011 bedraagt € 159,- per maand. Van zijn premie ziektekosten in 2010 heeft de man geen bewijs overgelegd, nu het overgelegde polisblad ziektekosten 2010 niet compleet is. Gelet op de hoogte van de tegemoetkoming van de werkgever in de premie ziektekosten en de hoogte van de premie zelf, gaat het hof er vanuit dat de tegemoetkoming van de werkgever zowel in 2010 als in 2011 kostendekkend is (geweest).
Het hof houdt wel rekening met de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 195,- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 44,- per maand.
33. De man heeft een post aflossing schulden opgevoerd van € 325,- per maand. Deze post ziet op een door de man in september 2008 bij de DSB Bank afgesloten hypothecair krediet. De vrouw betwist de noodzaak tot het aangaan van deze lening.
34. Op grond van vaste rechtspraak dient bij de bepaling van de draagkracht in beginsel rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het echter op de weg van de man gelegen de noodzaak tot het aangaan van deze lening nader te motiveren en onderbouwen. De man heeft met betrekking tot de noodzaak tot het aangaan van de schuld echter niets gesteld noch aangetoond. Het enkele overleggen van de overeenkomst tot het aangaan van het hypothecair doorlopend krediet van 22 september 2008, de polis van de aan het krediet gekoppelde tijdelijke overlijdensrisicoverzekering en een tweetal afschriften, gedateerd 3 oktober 2008 en 25 januari 2010, is hiertoe onvoldoende. Het hof houdt derhalve geen rekening met de post aflossing schuld van € 325,- per maand.
35. De man heeft een post overige kosten van € 261,- per maand opgevoerd, welke post ziet op kosten die de man stelt voor [de jongmeerderjarige] te maken. Het hof houdt met deze post geen rekening. Tot 11 januari 2011 houdt het hof immers rekening met de geïndexeerde bijdrage van € 150,- per maand die de man ten behoeve van [de jongmeerderjarige] diende te voldoen. Overige kosten die de man in deze periode voor [de jongmeerderjarige] heeft voldaan, wordt hij geacht uit zijn draagkrachtvrije ruimte te hebben voldaan. Vanaf 11 januari 2011 houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de bijstandsnorm voor een eenoudergezin en een draagkrachtpercentage van 45. Met de kosten van (het verblijf van) [de jongmeerderjarige] bij de man wordt derhalve reeds rekening gehouden, zodat ook vanaf die datum geen rekening wordt gehouden met het opgevoerde bedrag van € 261,- per maand. Het hof merkt hierbij op dat [de jongmeerderjarige], zoals tussen partijen vast staat, vanaf zijn achttiende levensjaar een scholierentoeslag van circa € 100,- per maand ontvangt en wellicht de reeds door hem aangevraagde Studiefinanciering zal ontvangen indien hij slaagt voor zijn VWO-herexamen en volgens zijn eigen plan zal gaan studeren.
36. Het hof houdt voorts rekening met de door de man opgevoerde en door de vrouw niet betwiste kosten omgangsregeling van € 47,- per maand.
37. Gelet op het vorenstaande en rekening houdend met de heffingskortingen en de van toepassing zijnde fiscale regelingen, volgt dat de draagkracht van de man naast een kinderalimentatie van geïndexeerd € 150,- per maand vanaf 1 januari 2010 een partneralimentatie toelaat van € 3.369,- per maand en vanaf 11 januari 2011 van € 2.095,- per maand.
38. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking, zij het op andere gronden, bekrachtigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de man de kinderalimentatie op een ander bedrag dan € 150,- per maand per kind te bepalen en de bestreden beschikking aanvullen met de nihilstellling van de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] per 11 januari 2011. De bestreden beschikking zal worden vernietigd voor wat betreft de partneralimentatie.
39. De vrouw stelt dat zij niet in staat is eventueel aan haar teveel betaalde alimentatie aan de man terug te betalen, nu de door de man reeds betaalde partner- en kinderalimentatie zijn geconsumeerd. De man betwist dit niet.
40. Het hof zal dan ook, voor zover het vorenstaande ertoe leidt dat de vrouw meer alimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen. Dit laat onverlet de verrekening van de partneralimentatie tussen partijen op grond van artikel 3 van het convenant.
41. Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep en daarmee af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken van familierechtelijke aard de kosten worden gecompenseerd. Het hof wijst het verzoek van de vrouw derhalve af.
42. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de man tot wijziging van de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt – in zoverre met wijziging van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2008 en het echtscheidingsconvenant van 4 juni 2008 - de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2010 op € 3.369,- per maand en met ingang van 11 januari 2011 op € 2.095,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw het eventueel door haar teveel ontvangene niet aan de man behoeft terug te betalen;
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking - en in zoverre met wijziging van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2008 en het echtscheidingsconvenant van 4 juni 2008 – de door de man te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging dan wel kosten van levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] met ingang van 11 januari 2011 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Van Veen, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2011.