GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.029.107/01
Rolnummer rechtbank : 277055 / HA ZA 06-3855
arrest d.d. 25 oktober 2011
inzake
[appellant],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
Aegon Levensverzekering N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 2 oktober 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, van 2 juli 2008, gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven tevens wijziging/aanvulling (grondslag) van eis (met producties) heeft [appellant] zes grieven aangevoerd, die door Aegon bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Op 1 april 2011 hebben partijen hun standpunten mondeling doen toelichten, [appellant] door zijn advocaat en Aegon door mr. M.W. Minnaard, advocaat te Amsterdam, ieder onder overlegging van pleitnotities.
Nadat de zaak enige tijd is aangehouden voor beraad is uiteindelijk arrest gevraagd (op de pleitdossiers, zoals afgesproken bij voormeld pleidooi).
Beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft onder 3.1. t/m 3.11. een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep als zodanig niet gemotiveerd opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. In de kern gaat het geschil tussen partijen over de vraag of [appellant] - zoals hij stelt en Aegon weerspreekt - jegens Aegon aanspraak kan maken op een bedrag van € 30.836,= per jaar in plaats van het bedrag van € 21.479,01 dat Aegon in totaal uitkeert, te weten € 6.581,76 per jaar uit hoofde van de premievrij aanspraken (zie hierna sub 4.) en € 14.897,25 uit hoofde van de C-polis. (zie hierna sub 7.). [appellant] baseert zijn standpunt op de inhoud van de pensioenbrief (zie hierna sub 4. en 5.), de inhoud van het aanpassingsvoorstel (zie hierna sub 13.m.) en het door hem aan een en ander ontleende vertrouwen.
3. Het hof zal de vragen die met de grieven en de toelichting daarop aan de orde worden gesteld hieronder behandelen en overweegt als volgt.
aanspraken uit hoofde van de pensioenbrief
4. Partijen zijn het er over eens dat de door [appellant] bij de inleidende dagvaarding overgelegde pensioenbrief ("Versie: 10 december 2004"; hierna: de pensioenbrief) betrekking heeft op - uitsluitend - de tussen hen in het kader van zijn dienstverband bij Verpa Senco B.V. (hierna: Verpa) afgesloten individuele C-polis met polisnr. PL26503166 (hierna: de C-polis) en dat de in het kader van voormeld dienstverband bij het bedrijfspensioenfonds voor de metaalindustrie (hierna: Bpf) opgebouwde pensioen daar volledig los van staat.
5. De pensioenbrief, die [appellant] bij "handtekening werknemer" heeft ondertekend, bevat onder meer de navolgende bepalingen:
"1. INLEIDING
Hierdoor delen wij u mee, dat de eerder door ons voor u getroffen pensioenregeling per
01-01-2004 en met terugwerkende kracht tot 01-01-1998, zijnde de ingangsdatum van de regeling, luidt zoals hierna is aangegeven.
(…)
4.OMVANG EN BEPALING VAN DE AANSPRAKEN
4.1. Omvang van de aanspraken
Beoogd ouderdomspensioen
Het jaarlijks beoogde ouderdomspensioen is gelijk aan het aantal dienstjaren maal 2% van de pensioengrondslag. Bij verhoging van de pensioengrondslag wordt het jaarlijkse ouderdomspensioen verhoogd met een bedrag gelijk aan het aantal dienstjaren vanaf de verhoging van de pensioengrondslag tot de pensioendatum maal het zojuist genoemde percentage van de desbetreffende verhoging.
(…)
Dienstjaren
het aantal dienstjaren waarmee bij het bepalen van de aanspraken rekening wordt gehouden bestaat uit de periode gelegen tussen de ingangsdatum van deze pensioentoezegging en de pensioendatum (…) vermeerderd met eventuele ingekochte dienstjaren (…)."
6. [appellant] heeft niet gesteld, laat staan met feiten en omstandigheden onderbouwd, dat de pensioenbrief anders zou moeten worden geïnterpreteerd dan op basis van uitsluitend de tekst daarvan. Het hof zal daarom die tekst tot uitgangspunt nemen. Anders dan [appellant] heeft gesteld leiden de hierboven sub 5. geciteerde passages tot de conclusie dat hier geen sprake is van een eindloon- maar van een middelloonregeling en voorts dat alleen de dienstjaren vanaf 1 januari 1998 in aanmerking worden genomen.
7. Onweersproken is dat [appellant] tot 1 januari 1998 heeft deelgenomen in de collectieve pensioenregeling van Verpa en dat de daaruit voortvloeiende premievrije aanspraken aan ouderdomspensioen ad € 6.581,76 bruto per jaar zijn verzekerd in de betreffende collectieve polis bij Aegon (hierna: de premievrije aanspraken).
Ook is onweersproken dat [appellant] - daarnaast - uit hoofde van de C-polis een ouderdomspensioen van € 14.897,25 per jaar ontvangt.
Ook heeft [appellant] uit hoofde van zijn dienstverband bij Verpa bij het Bpf een jaarlijks ouderdomspensioen ad € 8.940,80 opgebouwd.
8. Volgens [appellant] was afgesproken dat de premievrije aanspraken, althans het gedeelte dat daarvan resteert na afsplitsing van het aan zijn ex-echtgenote toekomende gedeelte, in de C-polis zouden worden ingebracht (zie hierna sub 13.h.), waardoor hij een zeer aanzienlijk hogere uitkering uit de C-polis zou hebben ontvangen dan sub 7. ter zake is vermeld. Bij de C-polis is thans sprake van een uitkering op basis van 8 jaar en 4 maanden aan dienstjaren. Als ook de in het kader van de collectieve regeling in aanmerking genomen dienstjaren (inclusief de extra dienstjaren uit hoofde van waardeoverdracht van zijn aanspraken uit een vorig dienstverband) daarbij zouden zijn ingebracht, zou dat hebben geleid tot een uitkering op basis van in totaal 16 jaar en 3 maanden aan dienstjaren, ofwel bijna het dubbele van wat hij nu uit de C-polis ontvangt. Laatstgenoemde uitkering bedraagt nu € 14.897,25 op jaarbasis en zou € 30.836,= op jaarbasis moeten bedragen. Aldus [appellant].
9. Volgens Aegon ontvangt [appellant] uit hoofde van de C-polis precies hetgeen waarop hij uit hoofde van de pensioenbrief - zonder inbreng van de premievrije aanspraken - aanspraak kan maken. Bij conclusie van antwoord in eerste aanleg en productie 7 daarbij heeft zij uiteengezet dat en waarom het verzekerde kapitaal moest worden en ook is berekend op basis van een ouderdomspensioen van € 15.342,= op jaarbasis en heeft zij er op gewezen dat dit kapitaal op het moment van aankoop van het pensioen als gevolg van de rentestand niet toereikend was voor meer dan het tot uitkering gekomen bedrag van € 14.897,25, alsmede dat de pensioenbrief bepaalt dat alsdan slechts aanspraak op laatstbedoeld pensioen bestaat. Door [appellant] is vervolgens onvoldoende gesteld om - mede gelet op hetgeen hierboven sub 6. en 7. is overwogen - te oordelen dat voormeld standpunt van Aegon onjuist is, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
10. Aegon heeft voorts aangevoerd dat inbreng van de premievrije aanspraken in de C-polis niet (of nauwelijks) zou hebben geleid tot een hogere uitkering dan thans uit hoofde van de C-polis enerzijds en de premievrije aanspraken anderzijds aan ouderdomspensioen wordt uitgekeerd. Daarbij heeft zij er op gewezen dat een waardeoverdracht op zichzelf niet leidt tot hogere aanspraken, alsmede dat hetgeen hierboven sub 6. is overwogen meebrengt dat die ingebrachte waarde vervolgens niet (of nauwelijks) zou zijn gestegen; dat laatste zou alleen in een eindloonregeling het geval zijn geweest. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant]- tegen de achtergrond van hetgeen ten aanzien van waardeoverdracht in de Pensioen- en spaarfondsenwet resp. de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving is bepaald - onvoldoende gesteld om voormeld standpunt van Aegon onjuist te achten.
Daarbij komt dat [appellant] ook bij de waardeoverdracht van zijn aanspraken bij Nagron heeft vastgesteld dat er daarbij een "vertaling" plaatsvindt van de overgedragen waarde naar extra dienstjaren in de nieuwe regeling (zie hierna sub 13.c. laatste alinea). Aangezien die nieuwe regeling zoals deze per 1 januari 1998 werd geëffectueerd voor [appellant] in vergelijking met de collectieve regeling in diverse opzichten een verbetering inhield (zie hierna sub 13. en 14.) was er bepaald onvoldoende basis voor de veronderstelling dat inbreng in de nieuwe regeling van de waarde zoals door [appellant] was opgebouwd in de collectieve regeling op zich zelf zou resulteren in evenveel extra dienstjaren in de nieuwe regeling als [appellant] in de collectieve regeling had verworven.
De in de stukken van de kant van [appellant] voorkomende termen - zoals "inbrengen van de opgebouwde rechten in de collectieve regeling in de individuele regeling", "waarde van de collectieve verzekering (af)storten in de C-polis", "de collectieve verzekering wordt individueel voortgezet", "uittreden uit de collectieve verz.", "omzetten van de collectieve regeling in een individuele regeling" - leiden niet tot een ander oordeel. Daarbij is mede in aanmerking genomen hetgeen hierboven sub 6. is overwogen, alsmede de in de pensioenbrief vermelde omschrijving van het begrip "dienstjaren" (zie hierboven sub 5.) waarbij niet is vermeld dat bij de inkoop van extra dienstjaren bijzondere (aanvullende) afspraken van toepassing zouden zijn en de pensioenbrief ook overigens ter zake niets bijzonders bepaalt. Derhalve gaat het hof uit van de juistheid van het standpunt van Aegon.
11. Het bovenstaande - in onderlinge samenhang bezien - leidt tot het oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om te oordelen dat Aegon uit hoofde van de C-polis en de premievrije aanspraken tezamen minder aan ouderdomspensioen uitkeert dan waarop hij op basis van de pensioenbrief - en veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van zijn stelling dat was afgesproken dat de premievrije aanspraken in de C-polis zouden worden ingebracht - aanspraak kan maken.
aanpassingsvoorstel en gerechtvaardigd vertrouwen
12. Dan moet vervolgens worden beoordeeld of [appellant] aan hetgeen Aegon in het aan [appellant] gerichte - en vervolgens ook door Verpa aanvaarde - aanpassingsvoorstel d.d. 10 maart 2004 heeft vermeld, het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de uitkering uit hoofde van de C-polis - naar het hof uit de stellingen van [appellant] (zie punt 32. van de pleitnotities in hoger beroep) begrijpt: in combinatie met de uitkering uit hoofde van de premievrije aanspraken - zou neerkomen op een jaarlijks bedrag van € 30.836,=, ofwel € 9.356,99 ofwel ca. 43% meer dan feitelijk door Aegon uit hoofde van de collectieve aanspraken en de C-polis wordt uitgekeerd.
13. Aan hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht en door Aegon niet of onvoldoende is weersproken kan onder meer het volgende worden ontleend.
a. [appellant] is geboren op [datum 1] en bereikte de 65-jarige leeftijd op [datum 2].
b. [appellant] trad op [datum 3] bij Verpa in dienst en werd per [datum 4] aangesteld als bestuurder (managing director).
Vanaf [datum 5] was hij niet meer feitelijk werkzaam voor Verpa, per [datum 6] ging hij met VUT en per [datum 7] is hij gepensioneerd.
c. De collectieve pensioenregeling van Verpa waaraan [appellant] heeft deelgenomen ging uit van een jaarlijks opbouwpercentage van 1,75% per dienstjaar en een franchise die was gerelateerd aan de AOW-uitkering enerzijds en de door hem bij het Bpf op te bouwen pensioen anderzijds.
Omdat [appellant] zijn pensioenaanspraken uit een eerder dienstverband (7 ¾ dienstjaren bij Nagron) via waardeoverdracht daarbij heeft ingebracht, zijn hem in dat verband 2 ¾ extra dienstjaren in de collectieve pensioenregeling bij Verpa toegekend; daarom wordt bij Verpa voor het pensioen gerekend met de datum indiensttreding van [datum 8] (zie het door [appellant] als productie 11 in eerste aanleg overgelegde memorandum).
d. In december 1993 stelde de personeelsmanager van Verpa ([de personeelsmanager]) vast dat voor [appellant], die zoals hierboven sub b. is vermeld sedert [datum 4] bestuurder van Verpa was, nog steeds werd uitgegaan van een opbouwpercentage van 1,75 per jaar in plaats van de eerder door Verpa voor bestuurders bepaalde 2%, waarna Verpa bij monde van [appellant] aan de verzekeringsadviseur [de verzekeringsadviseur] opdracht gaf dit te herstellen.
e. Op 7 december 1993 stuurde die adviseur aan Verpa t.a.v. [appellant] - onder verwijzing naar een onderhoud van [appellant] met de heren [A] en [B] - een offerte. Deze offerte gaat uit van een opbouwpercentage van 2,33% over alle dienstjaren vanaf [datum 8] en een franchise die is gerelateerd aan de AOW, de opbouw bij het Bpf en het op dat moment reeds bij Aegon collectief verzekerde pensioen.
f. In een "informatie-memo" van Mees&zoonen van 17 november 1997, waarin wordt verwezen naar een gesprek op 13 november 1997 met [appellant] en [de personeelsmanager], is onder meer als volgt vermeld:
"Algemeen
In dit memo is het gesprek over de privé-situatie van de heer [appellant] opgenomen.
De heer [appellant] is in [jaartal] gescheiden. De datum van het echtscheidingsconvenant is [datum 9].
Tot nu toe is de splitsing van pensioenrechten niet afgehandeld i.v.m. het verwerpen door de ex-echtgenote van een door de heer [appellant] aangeboden financiële regeling waarin 50% van het OP is opgenomen.
Heb informatie verstrekt over de wijze van verdeling van de tijdens de huwelijksperiode opgebouwde pensioenrechten.
Afgesproken dat wij nog de brochure VERDELING VAN OUDERDOMSPENSIOEN BIJ SCHEIDING zullen toesturen.
Directie-pensioenregeling
Met betrekking tot de excedent-pensioenregeling stelde de heer [appellant] dat hij in het verleden heeft doorgegeven dat voor hem 2% per dienstjaar opgebouwd moest worden i.p.v. 1,75%. Dit is echter nooit uitgevoerd. Bij Verpa Senco is dit bij vorige directieleden wel toegepast en is het onderdeel van de directiepensioenregeling. Afgesproken hierop t.z.t. terug te komen."
g. In een "informatie-memo" van Mees&Zoonen Marsh & McLennan (hierna: Marsh) van 22 januari 1998, waarin wordt verwezen naar een gesprek op 15 januari 1998 met [appellant] en [de personeelsmanager], is onder meer als volgt vermeld:
"Pensioenregeling dhr. [appellant]
Gesproken over omzetting naar een individuele pensioenregeling o.b.v. 2% opbouw per dienstjaar. I.v.m. zijn echtscheiding op [datum 9] vroeg de heer [appellant] zich af of omzetting naar 2% per dienstjaar vanaf [datum 8] moet plaatsvinden i.v.m. de af te splitsen pensioenrechten voor zijn ex. Opgemerkt dat Aegon een apart verzekeringsoverzicht voor zijn ex zal afgeven per [datum 9] o.b.v. de oude regeling. De in de toekomst te financieren rechten zullen door en voor de heer [appellant] worden opgebouwd.
Inclusief waardeoverdracht geldt [datum 8] als de datum van indiensttreding.
Afgesproken dat wij een voorstel voor een individuele regeling zullen uitbrengen o.b.v.:
-inbreng collectieve rechten
-opbouw 2% per dienstjaar
-rekening houden met afgesplitste deel voor ex-mw. [appellant]
-(…)
-berekeningsdatum: [datum 10]."
h. In een "informatie-memo" van Marsh van 7 april 1998, waarin wordt verwezen naar een gesprek op 6 april 1998 met onder meer [appellant] en [de personeelsmanager], is als volgt vermeld:
"Pensioenregeling dhr. [appellant].
Offerte d.d. 6 maart 1998
Bovenstaande offerte besproken. De heer [appellant] gaf opdracht om zijn pensioenregeling aan te passen o.b.v. het onderstaande.
-salaris NLG 201.123,= / jaar
-de franchise dient verlaagd te worden naar NLG 18.312,=
(10/7 x AOW-ongeh. excl. struct. deel en vakantietoeslag).
-opbouw o.b.v. 2% per dienstjaar,
-te verzekeren: alleen OP.
-collectieve verzekering dient gestopt te worden per [datum 10].
Aanpassing individuele pensioenregeling in juni 1998.
in verband met de aanwezige ruime pensioenbreuk, ca. NLG 45.000,=, overweegt de heer [appellant] 20 vakantie-/ATV-dagen te verzilveren tegen een salarisverhoging van NLG 14.325,= / jaar. Zelf is hij voor deze regeling maar zal e.e.a. met zijn Amerikaanse directie moeten overleggen. Dit zal in juni a.s. plaatsvinden. Vooraf wil hij dan beschikken over de daarmee gepaard gaande extra kosten.
(…)
Collectieve pensioenregeling Aegon (…)
Per [datum 10] dient de regeling voor de heer [appellant] beëindigd te worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de afsplitsing van het pensioendeel voor de ex-echtgenote. De resterende reserve dient ter beschikking te komen voor de verzekering van OP.
(…)
Wil je Aegon verzoeken nu op korte termijn een verzekeringsbewijs voor het af te splitsen deel voor de ex-echtgenote af te geven en de resterende reserve om te zetten in alleen OP?"
i. Nadat Verpa bezwaar had gemaakt tegen de hierboven bedoelde verzilvering van de vakantiedagen, stuurde Marsh met haar brief van 1 juli 1998 aan Verpa t.a.v. [appellant] een nieuwe opgave voor een pensioenverzekering, waarbij i.p.v. NLG 14.325,= voor de verzilvering van de vakantiedagen nu de fiscale bijtelling ad NLG 14.000,= voor de auto in het pensioengevend salaris wordt meegenomen.
Deze nieuwe opgave behelst een verzekeringsvoorstel dat uitgaat van een beoogd pensioen op basis van een opbouw van 2% per dienstjaar tussen [datum 8] en de pensioendatum van [datum 7], ofwel 16 4/12 dienstjaren, een franchise 10/7 x AOW ongehuwd van ƒ 18.300,= en een pensioengevend salaris van ƒ 215.123,= (bestaande uit een salaris van ƒ 201.123 en een fiscale bijtelling auto ad ƒ 14.000,=).
Een en ander resulteert volgens dit voorstel in een beoogd ouderdomspensioen van 2% x 16 4/12 x ƒ 196.823,= ofwel ƒ 64.296,= ( dit is afgerond € 29.176,=).
Daarvan wordt vervolgens afgetrokken het tijdsevenredig ouderdomspensioen van de collectieve regeling bij Aegon (berekend tot [datum 10]) ad ƒ 14.197,= en de aanspraken bij het Bpf ad 1,75% x ƒ 65.150,= x 16 4/12 jaar ofwel ƒ 18.622,=.
Dit resulteert dan in een individueel te verzekeren pensioen van ƒ 31.477,=, Volgens het voorstel is voor laatstgenoemd pensioen een kapitaal op de pensioendatum benodigd zijn van ƒ 333.827,= en bedraagt de jaarpremie daarvoor ƒ 40.127,=.
j. Blijkens de aantekening van de hand van [appellant] op voormelde brief van 1 juli 1998 heeft hij op 22 december 1998 telefonisch aan Marsh doorgegeven:
"E.e.a. uitvoeren volgens voorstel
Er wordt nu een aanmeldingsformulier naar ons gezonden. met de bedoeling dit uittreden uit de collectieve verz. met nw voorwaarden per [datum 10] in te laten gaan dus de premie over [jaartal] wordt nog aangepast."
k. De C-polis zoals deze, gedateerd 19 januari 1999, door Aegon is afgegeven betreft een verzekering op het leven van [appellant] met een verzekerd kapitaal van ƒ 334.297,= (dit is afgerond € 151.697,=) uit te keren op 01-05-2006 (als [appellant] dan in leven is), waarvoor een jaarpremie is verschuldigd van ƒ 40.127,= (dit is afgerond € 18.209,=) vanaf [datum 10]. Derhalve een polis die - op een te verwaarlozen verschil (1,5 ‰) in het te verzekeren kapitaal na - exact correspondeert met het voorstel als hiervoor sub i. vermeld (zie ook punt 22. van de brief van de advocaat van [appellant] aan de rechtbank van 17 december 2007).
l. Toen het als gevolg van gewijzigde regelgeving per 1 januari 2000 niet langer mogelijk was om de autobijtelling bij de pensioenopbouw te betrekken, heeft Verpa alsnog ingestemd met de variant met verzilvering van de vakantiedagen (zie hierboven sub h.) en is dit kennelijk - het tegendeel is niet gesteld of gebleken - aldus verwerkt.
m. Met haar brief van 10 maart 2004 aan [appellant] heeft Aegon aan aanpassingsvoorstel voor de C-polis gedaan. In dat aanpassingsvoorstel wordt een aanpassing vermeld met betrekking tot - uitsluitend - de te hanteren rekenrente: die rekenrente moest volgens de Pensioen- en Verzekeringskamer worden verlaagd en dus moest het te verzekeren kapitaal op de pensioendatum worden verhoogd. Die aanpassing zou leiden tot een premieverhoging.
Het aanpassingsvoorstel vervolgt dan:
"De totaal verschuldigde premie op jaarbasis bedraagt nu 16.767 euro.
Deze premie wordt per 01-01-2004 met 52% verhoogd. Het jaarlijkse beoogde ouderdomspensioen vanaf de einddatum bedraagt dan 30.836 euro (...)
Deze cijfers zijn indicatief en gelden voor zover de pensioentoezegging door middel van pensioenverzekeringen(en) bij Aegon zijn gedekt. Definitieve vaststelling vindt plaats bij het verwerken van de aanpassing na uw akkoord."
Op 24 mei 2004 hebben [appellant] en Verpa schriftelijk hun akkoord op voormeld voorstel (hierna: het aanpassingsvoorstel) gegeven. Aegon heeft [appellant] met haar brief van 23 juni 2004 (gericht aan Verpa t.a.v. de directie) bevestigd dit akkoord te hebben ontvangen en dienovereenkomstig te zullen uitvoeren (zie inleidende dagvaarding sub 3. met de daarbij vermelde productie 4).
n. Aegon heeft met haar brief van 28 februari 2005 aan [appellant] een op 14-02-2005 gedateerde aangepaste C-polis aan [appellant] gezonden. Deze vermeldt een jaarpremie vanaf 01-01-2004 van € 25.210,62 [hof: dit ligt in de orde van grootte van de hierboven sub m. vermelde € 16.767,= x 152%] en een verzekerd kapitaal van € 177.078,39.
14. Uit bovenstaande feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - leidt het hof in ieder geval het volgende af:
-de directiepensioenregeling bracht in beginsel mee dat de jaarlijkse opbouw met volledig terugwerkende kracht tot [datum 8] zou worden verhoogd van 1,75% naar 2% en daartoe was in principe - toen was ontdekt dat dit nog niet was gebeurd - eind 1993 door [appellant] al opdracht aan de pensioenadviseur van Verpa gegeven;
-in 1993 was [appellant] echter ook in een echtscheiding verwikkeld; deze bracht voor hem de nodige gevolgen in de pensioensfeer mee (voor zijn ex-echtgenote moest een deel van het ouderdomspensioen worden afgesplitst) en hij heeft - met behulp van de pensioenadviseur van Verpa en hemzelf - overlegd over een pensioenregeling die de daaruit voortvloeiende vermindering van het voor hemzelf resterende ouderdomspensioen (hierna: het vereveningsgat) zo veel mogelijk zou kunnen opvangen;
-[appellant] heeft - ter vermindering van het vereveningsgat - getracht om de te hanteren AOW-franchise zo laag mogelijk te (doen) houden en om voorts het pensioengevend salaris "op te plussen" door daarin ook een salarisverhoging uit verzilvering van vakantiedagen te betrekken; voor dat laatste was toestemming van de aandeelhoudster van Verpa nodig en met het oog op de kosten die daaruit zouden voortvloeien heeft hij een offerte doen toezenden (zie hierboven sub 13.h.); dat resulteerde - nadat de verzilvering van vakantiedagen was vervangen door meetellen van de fiscale bijtelling voor de auto (welke in dezelfde orde van grootte lag) - voor de directieregeling die alle dienstjaren vanaf [datum 8] in aanmerking nam) in een jaarpremie van afgerond € 18.209,=;
-op enig moment heeft [appellant] er voor gekozen om voormelde de verhoging van het opbouwpercentage van 1,75% naar 2% op een andere wijze naar zich te laten toevloeien, namelijk door deze toe te rekenen aan de jaren vanaf [datum 10]; aldus werd dat voordeel feitelijk buiten de pensioenverevening gehouden teneinde dit aan te wenden ter vermindering van het vereveningsgat; dat kan ook verklaren waarom de pensioenbrief - anders dan de hierboven sub 13. bedoelde vaststelling van de te verzekeren bedragen (alle dienstjaren vanaf [datum 8] en aftrek van de premievrije aanspraken en de opbouw bij het Bpf) - alleen betrekking heeft op de jaren na voormelde datum (waarbij overigens opvalt dat de pensioenbrief geen rekening houdt met de opbouw bij het Bpf over de jaren na [datum 10]; deze komt dus - daar zijn partijen het over eens - daar nog bovenop).
15. Uit een en ander blijkt overduidelijk dat [appellant] zich destijds - in ieder geval tot eind 1998 (zie ook punt 27. van de brief van de advocaat van [appellant] aan de rechtbank van 17 december 2007) - heeft beziggehouden met zijn pensioen, waarvoor hij als directeur van Verpa mede verantwoordelijk was. Daarbij gaf hij er blijk van te beseffen dat voor de benodigde toestemming van de Amerikaanse directie een kostenplaatje moest worden gepresenteerd. Los daarvan zal hij zich als (enig) directeur - naar ervaringsregels en nu hij het tegendeel niet heeft gesteld - ook ambtshalve met dergelijke kosten en de ontwikkeling daarvan moeten hebben beziggehouden, al was het maar globaal.
16. Het mag van algemene bekendheid worden beschouwd, zeker bij mensen in een positie als die welke [appellant] bekleedde, dat er geen reden is om zonder meer te veronderstellen dat bij een gelijkblijvende - of in dit geval: licht dalende - premie voor een kapitaalverzekering het verzekerde kapitaal desondanks aanzienlijk stijgt. In 1999 ging het om een jaarpremie van ca. € 18.000,= en ten tijde van - en expliciet vermeld in - het aanpassingsvoorstel van ca. € 17.000,=.
17. [appellant] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat hij namens Verpa toestemming heeft gegeven (al dan niet met instemming van zijn Amerikaanse directie) voor een regeling die voor Verpa tot een kostenverhoging zou hebben geleid en ook niet dat hij er op goede gronden van mocht uitgaan dat een ander binnen Verpa toestemming voor een kostenverhogende aanpassing (anders dan die uit het aanpassingsvoorstel voortvloeide) had verleend. Evenmin heeft [appellant] (gemotiveerd) gesteld dat en waarom toepassing van de pensioenbrief tot hogere kosten zou hebben geleid dan uit voormeld premieniveau voortvloeit.
Evenmin heeft [appellant] (gemotiveerd) gesteld dat en waarom toepassing van de directieregeling - die zoals het hof uit hetgeen hierboven sub 13. is vermeld afleidt - op de achtergrond toch mede richtinggevend is gebleven - tezamen met de door de Amerikaanse directie geaccordeerde aanvullende afspraken ten aanzien van franchise, de verhoging van het pensioengevend salaris en alleen verzekering van ouderdomspensioen (dus niet ook een nabestaandenpensioen) zou hebben geleid tot meer aanspraken dan thans zijn gedekt met de uitkeringen door het Bpf, de premievrije aanspraken en de C-polis.
18. [appellant] heeft tot slot ook niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat hij van Aegon dan wel de door hem en Verpa destijds ingeschakelde pensioenadviseur enige concrete indicatie heeft ontvangen dat inbreng in de C-polis van de premievrije aanspraken, althans het gedeelte daarvan dat na afsplitsing van het gedeelte voor zijn ex-echtgenote resteerde, een hogere uitkering zou genereren dan thans feitelijk uit hoofde van de premievrije aanspraken en de C-polis door Aegon wordt uitgekeerd. Derhalve kan in het midden blijven of de mededelingen van de kant van die adviseur, die door Verpa en [appellant] was ingeschakeld, aan Aegon kunnen worden toegerekend.
19. Het bovenstaande brengt - in onderlinge samenhang bezien - mee dat [appellant] naar het oordeel van het hof niet - zonder eerst bij Aegon navraag te doen, hetgeen niet is gebeurd - mocht aannemen dat hij alleen uit de C-polis en de premievrije aanspraken inderdaad een pensioen van € 30.836,-= zou ontvangen. Daarvoor lag dit bedrag veel te dicht naast hetgeen aan beoogd all-in pensioen was uiteengezet in het door [appellant] en Verpa geaccordeerde voorstel zoals hierboven sub 13.i t/m k. vermeld (€ 29.176,=) en was het verschil met het volgens dat voorstel onder de C-polis te verzekeren bedrag tezamen met de volgens dat voorstel daarin ingebouwde (in mindering gebrachte) premievrije aanspraken veel te groot.
20. Nu [appellant] niet concreet heeft onderbouwd, ook niet subsidiair, dat inbreng van de premievrije aanspraken (al dan niet na afsplitsing van het aan zijn ex-echtgenote toekomende gedeelte) meer aan uitkering door Aegon zou hebben opgeleverd dan feitelijk tot uitkering komt, komt de eiswijziging - voor het geval deze als zodanig kan worden geaccepteerd - niet voor toewijzing in aanmerking.
21. Het voorgaande brengt mee dat al hetgeen [appellant] anderszins heeft aangevoerd daarop afstuit, dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen en dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd en [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van Aegon begroot op € 313,= aan verschotten en € 2.682,= aan salaris advocaat;
- verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, V. Disselkoen en O.F. Blom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.