ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5332

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.144.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Lückers
  • C. Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zij op 22 april 2011 was ontheven van het ouderlijk gezag. De raad voor de kinderbescherming had in deze procedure als verweerder opgetreden. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen. De raad daarentegen verzocht het hof om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of het beroep af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2011 waren de moeder en haar advocaat aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de raad en een vertegenwoordiger van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De pleegouders en Jeugdzorg waren niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in haar beroepschrift niet voldoende gronden heeft opgenomen om haar hoger beroep te onderbouwen, wat in strijd is met de vereisten van artikel 359 juncto 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelde dat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen en dat de moeder niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in haar hoger beroep.

De beslissing van het hof was dat de moeder niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep en dat het in hoger beroep meer of anders verzochte werd afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters A. van den Wildenberg, M. Lückers en C. Mollema-de Jong, bijgestaan door griffier mr. Dooting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 2 november 2011
Zaaknummer : 200.091.144.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-566
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.H. Ruys te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Diemen,
optredend namens Jeugdzorg,
hierna te noemen: de WSS,
3. de pleegouders van na te noemen minderjarige,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 22 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 april 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft op 16 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van moeder:
- op 12 augustus 2011 een brief van 11 augustus 2011 met bijlagen;
van de zijde van de raad:
- op 16 augustus 2011 een brief van 15 augustus 2011 met bijlagen.
De zaak is op 21 september 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [naam] namens de raad;
- mevrouw [naam] namens de WSS.
Jeugdzorg en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], verder: de minderjarige, en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige. Voorts is bepaald dat de voogdij zal worden uitgevoerd door de WSS. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de raad niet-ontvankelijk te verklaren in (het hof leest:) zijn verzoek, althans dit verzoek af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt het ingestelde appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde appel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Beginsel van hoor en wederhoor
4. De moeder stelt in haar eerste grief dat de kinderrechter ten onrechte de behandeling van het inleidend verzoek van de raad niet heeft aangehouden. De advocaat van de moeder heeft bij de rechtbank om aanhouding verzocht, aangezien zij pas op 21 april 2011 beschikte over de stukken waaronder het proces-verbaal van 28 maart 2011 met daarin vermeld de zittingsdatum bij de rechtbank van 22 april 2011 en zij de zaak derhalve niet deugdelijk (samen met de moeder) kon voorbereiden.
5. De raad stelt dat de kinderrechter terecht is overgegaan tot inhoudelijke behandeling van het verzoek van de raad, aangezien het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 maart 2011 al op 11 april 2011 naar zowel de moeder als haar advocaat is verstuurd en zij dus tijdig bekend waren met de nieuwe zittingsdatum.
6. Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover de moeder in het lichaam van haar beroepschrift heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, is dit gebrek naar het oordeel van het hof in hoger beroep hersteld, nu de moeder (en haar advocaat) in hoger beroep ten volle in de gelegenheid zijn geweest om verweer te voeren tegen het verzoek van de raad. Deze grief van de moeder wordt dan ook gepasseerd.
Ontvankelijkheid
7. In de grieven 2 tot en met 5, in onderlinge samenhang bezien, betoogt de moeder, samengevat weergegeven, dat de kinderrechter haar ten onrechte heeft ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige.
8. De raad is van mening dat, nu de gronden waarop het hoger beroep berust niet zijn opgenomen in het beroepschrift van de moeder, niet voldaan is aan de vereisten van artikel 359 juncto 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv). De raad stelt dan ook primair dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep.
9. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 Rv het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust dient in te houden. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van de bestreden beschikking wordt verzocht en voorts wordt aangegeven welke andere beslissing van de rechter in hoger beroep wordt verwacht. Uit het verzoekschrift moet duidelijk blijken wat verzoeker aan de rechter verzoekt en waarop hij dat verzoek baseert. Dat laatste komt hierop neer dat het verzoekschrift met redenen moet zijn omkleed. Het ontbreken van gronden leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden.
10. Het hof is van oordeel dat het beroepschrift van de moeder niet voldoet aan de door de artikelen 359 juncto 278 Rv voorgeschreven duidelijke omschrijving van de gronden waarop het berust. De moeder heeft in haar beroepschrift weliswaar aangeduid tegen welke overwegingen van de kinderrechter zij bezwaar heeft, doch zij heeft daarbij niet toegelicht waarom zij het met die overwegingen niet eens is. Zij heeft niet aangegeven welke omstandigheden maken dat de rechter in hoger beroep anders moet beslissen dan de rechter in eerste aanleg heeft gedaan. Nu de moeder voorts geen uitzonderlijke omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zij een ‘blanco’ appelschrift zou kunnen hebben ingesteld, dient de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
11. Het ter zitting gedane verzoek van de advocaat van de moeder, inhoudende de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank als het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaart in haar hoger beroep, zal het hof als niet op de wet gegrond afwijzen.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Lückers en Mollema-de Jong bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2011.