ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5025

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-11/00058
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, betreft het een geschil over een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een opgelegde boete. De belanghebbende, een taxi-ondernemer, ontving op 26 mei 2003 een naheffingsaanslag van € 1.102 voor het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 4 december 1998, alsook een boete van 100% van het bedrag van de aanslag. Na bezwaar van de belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 894, evenals de boete. De belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Haarlem, die de boete verlaagde tot 50% van de aanslag. Hierna volgde hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de rechtbank vernietigde en de boete verder verlaagde tot € 80.

De zaak kwam uiteindelijk bij de Hoge Raad, die op 10 december 2010 de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigde en de zaak verwees naar het Gerechtshof 's-Gravenhage. Tijdens de behandeling in 's-Gravenhage hebben beide partijen aangegeven dat de naheffingsaanslag en de boete moesten vervallen. Het Hof heeft deze conclusie gevolgd en de naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 1.127 werden vastgesteld, en moest de Inspecteur het griffierecht van € 105 vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 augustus 2011. De belanghebbende en de Inspecteur hebben beiden de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00058
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 26 augustus 2011
in het geding tussen
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking.
Naheffingsaanslag, boetebeschikking en bezwaar
1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 26 mei 2003 aan belanghebbende over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 4 december 1998 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.102. Ook is bij beschikking een boete vastgesteld van 100 percent van het bedrag van de aanslag.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij twee in een geschrift, gedagtekend 5 april 2006, vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot op € 894 en de boete verminderd tot op € 894.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Bij uitspraak van 4 januari 2007, nummer AWB 06/5358, heeft de rechtbank
- het beroep gegrond verklaard voor zover het de boete betreft,
- de uitspraak van de Inspecteur betreffende de boete vernietigd,
- de boete verminderd tot op 50 percent van de aanslag en
- de Staat gelast het griffierecht van € 38 aan belanghebbende te vergoeden.
2.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij uitspraak van 19 november 2008, met onder meer het nummer 07/00053 heeft dat Hof
- de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de boete betreft,
- de uitspraak van de Inspecteur betreffende de boete vernietigd
- de boete verminderd tot op € 80,
- de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende (voor het deel dat ziet op de onderhavige zaak) ten bedrage van € 966, en
- de Staat gelast het griffierecht (voor het deel dat ziet op de onderhavige zaak) van € 105 aan belanghebbende te vergoeden.
2.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Staatssecretaris van Financiën heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
2.4. Bij zijn arrest van 10 december 2010, nummer 09/00058 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest.
2.5. Partijen hebben zich naar aanleiding van het verwijzingsarrest schriftelijk uitgelaten.
Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen. Het Hof rekent die schrifturen tot de gedingstukken.
2.6. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Op 10 september 2002 heeft bij belanghebbende (een taxi-ondernemer) een onderzoek van de Belastingdienst plaatsgevonden. Van de bevindingen van dat onderzoek is een controlerapport, gedagtekend 27 februari 2003, opgesteld. Het controlerapport vormde voor de Inspecteur aanleiding om op 26 mei 2003 van belanghebbende motorrijtuigenbelasting na te heffen wegens het ten onrechte toegepast zijn van de taxivrijstelling. Op het aanslagbiljet is als tijdvak van naheffing vermeld 1 januari 1998 tot en met 4 december 1998.
3.2. Het vorenstaande betreft het motorrijtuig met het kenteken [XX-XX-XX] (Mercedes).
3.3. Uit de door de Inspecteur ingediende schriftelijke uitlating omtrent het verwijzingsarrest blijkt dat belanghebbende met ingang van 18 oktober 2000 geen houder meer is van dat motorrijtuig.
Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag en de opgelegde boete moeten komen te vervallen.
4.2. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie. Bijgevolg dient te worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
5.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in het hoger beroep, zowel ter zake van het geding voor het Gerechtshof te Amsterdam als het geding na verwijzing. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 voor de behandeling bij het Gerechtshof te Amsterdam (op de gronden zoals overwogen in de onder 2.2 genoemde uitspraak) en € 161 (½ punt à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)), alles wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 1.127. Voor vergoeding van proceskosten in eerste aanleg bestaat geen reden nu uit de motivering van de uitspraak van de rechtbank blijkt dat voor de onderhavige zaak een vergoeding is toegekend in de daarmee samenhangende zaak 05/1514.
5.2. Voorts dient de Inspecteur het voor deze zaak in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105 aan belanghebbende te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam en na verwijzing, vastgesteld op € 1.127 in totaal, en
- gelast de Inspecteur het voor deze zaak in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. C.D.N. van Vugt. De beslissing is op 26 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.