GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2011
Zaaknummers : 200.085.371/01 en 200.085.824/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-2043
In de zaak met zaaknummer 200.085.371/01 (kinderalimentatie):
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. K. Moene te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.B. Peters te Zoetermeer.
In de zaak met zaaknummer 200.085.824/01 (verdeling zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie):
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. K. Moene te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
In de zaak met zaaknummer 200.085.371/01 (kinderalimentatie):
De moeder is op 11 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 januari 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 7 juni 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de moeder op 12 april 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage.
In de zaak met zaaknummer 200.085.824/01 (verdeling zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie):
De vader is op 18 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 januari 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 27 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 28 april 2011 een brief van 27 april 2011 met bijlage;
- op 29 augustus 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Beide zaken zijn op 8 september 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe in de zaak met zaaknummer 200.085.824/01 behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige 1] is in raadkamer gehoord over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Het hof zal de beide beroepen ingevolge het bepaalde in artikel 361 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gevoegd in één beschikking behandelen en beslissen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof, in beide zaken, naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 14 november 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de minderjarige [de minderjarige 1], geboren [in 1998] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige 1], de gewone verblijfplaats zal hebben bij de moeder en dat de minderjarige [de minderjarige 2], geboren [in 2001] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige 2], de gewone verblijfplaats zal hebben bij de vader.
Bij de bestreden beschikking is - met wijziging van de beschikking van 14 november 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage - bepaald dat [de minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder. Voorts is bepaald dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, bij de vader zullen zijn volgens de navolgende regeling, welke geldt tot het schooljaar 2011-2012 (dus tot de zomervakantie 2011) voor [de minderjarige 1] en tot en met groep 8 voor [de minderjarige 2]:
- de minderjarigen verblijven om de veertien dagen gedurende het weekend van vrijdag 19.30 uur tot zondag 20.00 uur bij de vader. Zodra [de minderjarige 1] in plaats van op vrijdag op dinsdag danst, zullen de minderjarigen vanaf vrijdag 17.30 uur tot zondag 20.00 uur bij de vader verblijven. De vader brengt de minderjarigen bij de moeder thuis;
- de vader heeft iedere maandag contact met de minderjarigen en wel met [de minderjarige 1] van 17.30 uur tot 20.00 uur en met [de minderjarige 2] van 19.00 uur tot 20.00 uur. Indien de training van [de minderjarige 2] niet doorgaat, heeft de vader ook contact met [de minderjarige 2] van 17.30 uur tot 20.00 uur. De vader brengt de minderjarigen bij de moeder thuis;
- de minderjarigen verblijven iedere woensdag van 12.30 uur tot donderdagochtend voor school bij de vader, waarbij de minderjarigen op donderdag uiterlijk om 8.20 uur door de vader bij de moeder thuis worden afgezet.
De door de vader met ingang van 19 januari 2011 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen is bepaald op € 202,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend. Het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN DE HOGER BEROEPEN
1. Nu de vader ter terechtzitting zijn verzoek om te bepalen dat [de minderjarige 2] zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben, heeft ingetrokken, behoeft hierop niet meer te worden beslist.
2. In geschil is thans nog de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarigen, alsmede de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook te noemen: de kinderalimentatie.
3. De moeder verzoekt het hof in de zaak met zaaknummer 200.085.371/01 bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover het betreft de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader aan de moeder ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 11 januari 2010, althans een tijdstip door het hof in goede justitie te bepalen, dient te voldoen een bedrag van € 266,- per kind per maand bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, vermeerderd met iedere uitkering - meer in het bijzonder de kinderbijslag - die hem op grond van geldende wetten of andere regelingen vanaf 11 januari 2010 voor [de minderjarige 2] is verleend.
4. De vader verzoekt het hof in de zaak met zaaknummer 200.085.824/01 bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
1. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus te regelen dat de minderjarigen de ene week van maandag tot en met woensdagavond bij de vader verblijven en de andere week van zaterdag tot en met woensdagavond, alsmede de helft van de kleine en grote vakanties, waarbij de tijdstippen jaarlijks voor het daaropvolgende jaar in december van het lopende jaar moeten worden vastgesteld, en de helft van de feestdagen en andere vrije dagen;
2. te bepalen dat de bijdrage die de vader zal hebben te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen wordt gesteld op nihil, althans op een zodanige bijdrage als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. althans zodanige voorzieningen te treffen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Ter terechtzitting heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd in die zin, dat hij het hof thans verzoekt te bepalen dat de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling voor de beide minderjarigen blijft gelden, ook nu [de minderjarige 1] naar de middelbare school gaat.
5. Partijen bestrijden gemotiveerd over en weer voornoemde hoger beroepen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
6. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat partijen het niet eens zijn over de zorgregeling die moet gelden ten aanzien van [de minderjarige 1], en meer in het bijzonder over het al dan niet continueren van de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling voor de woensdag en donderdag.
7. De vader stelt zich op het standpunt dat de huidige regeling voor de woensdag en donderdag ten aanzien van zowel [de minderjarige 2] als [de minderjarige 1] dient te worden gecontinueerd, ook nu [de minderjarige 1] naar de middelbare school gaat. Deze regeling loopt al geruime tijd en [de minderjarige 1] is daar inmiddels aan gewend, aldus de vader.
8. De moeder acht het niet langer in het belang van [de minderjarige 1] om van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de vader te verblijven. Zij denkt dat dit contact voor [de minderjarige 1] heel zwaar gaat worden nu zij op de middelbare school zit, onder meer vanwege het feit dat zij ’s ochtends vroeg op school moet zijn en de reistijd vanuit [woonplaats echtgenote vader] naar haar school in [woonplaats minderjarigen] aanzienlijk is.
9. Het hof is van oordeel dat ten behoeve van [de minderjarige 1] meer rust en regelmaat moet worden gecreëerd. Daartoe overweegt het hof als volgt. Sinds kort gaat [de minderjarige 1] naar de middelbare school. Zij heeft derhalve langere schooldagen en meer huiswerk dan voorheen. Tijdens het kinderverhoor heeft [de minderjarige 1] zelf kenbaar gemaakt dat zij het vervelend vindt dat zij op donderdagochtend bij de vader vroeg moet opstaan vanwege de lange reistijd van [woonplaats echtgenote vader] naar haar school in [woonplaats minderjarigen] (volgens [de minderjarige 1] overnacht de vader altijd met de minderjarigen bij zijn echtgenote thuis in [woonplaats echtgenote vader]). Ook als de vader, zoals hij ter terechtzitting te kennen heeft gegeven, binnenkort naar [plaatsnaam] gaat verhuizen, zal de reistijd aanzienlijk blijven. [de minderjarige 1] kan nu bovendien op woensdagmiddag niet met vrienden afspreken en/of naar dansles gaan, hetgeen zij wel graag zou willen. Gelet op het voorgaande zal het hof bepalen dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling met ingang van de datum van deze beschikking ten aanzien van [de minderjarige 1] zal worden gewijzigd in dier voege dat [de minderjarige 1] niet langer bij de vader verblijft van woensdagmiddag tot donderdagochtend.
10. De moeder is van mening dat de rechtbank de ingangsdatum van de kinderalimentatie ten onrechte heeft bepaald op de datum van de bestreden beschikking, te weten 19 januari 2011, en niet op 11 januari 2010. Zij betoogt dat met het feitelijk wijzigen van de zorgregeling in januari 2010 de afspraak dat de vader de kosten van [de minderjarige 2] voor zijn rekening zou nemen en dat de moeder de kosten van [de minderjarige 1] voor haar rekening zou nemen, is komen te vervallen. Met ingang van 11 januari 2010 heeft de vader, op een paar uitzonderingen na, geen kosten van [de minderjarige 2] meer voldaan, aldus de moeder. De kosten van [de minderjarige 2] die de vader nog wel heeft voldaan, kunnen worden verrekend. Volgens de moeder was de vader er al in januari 2010 van op de hoogte dat zij een bijdrage in de kosten van de minderjarigen van hem verlangde.
In het jaar 2010 heeft de vader de kinderbijslag voor [de minderjarige 2] nog ontvangen. Naar de mening van de moeder dient de vader de kinderbijslag die hij vanaf 11 januari 2010 heeft ontvangen aan haar te voldoen omdat zij vanaf dat tijdstip de kosten van [de minderjarige 2] heeft voldaan.
11. De vader betoogt dat tot het wijzen van de bestreden beschikking tussen partijen de afspraak gold dat de vader de kosten van [de minderjarige 2] voor zijn rekening nam en dat de moeder de kosten van [de minderjarige 1] voor haar rekening nam. Het feit dat de moeder op 11 januari 2010 de zorgregeling eenzijdig heeft gewijzigd, kan naar de mening van de vader in redelijkheid niet met zich brengen dat hij, in weerwil van de gemaakte afspraak, vanaf dat tijdstip kinderalimentatie aan de moeder zou moeten betalen.
12. Het hof overweegt als volgt. Hoewel de co-ouderschapsregeling die tussen partijen bestond feitelijk per 11 januari 2010 is beëindigd, ziet het hof onvoldoende aanleiding om de door de vader te betalen kinderalimentatie reeds op die datum te laten ingaan en om te bepalen dat de vader de vanaf die datum door hem ontvangen kinderbijslag voor [de minderjarige 2] aan de moeder moet voldoen. Daartoe neemt het hof mede in aanmerking dat ter terechtzitting namens de vader is verklaard dat de kosten die de vader voor de minderjarigen voldeed in 2010 ongeveer hetzelfde waren als in de jaren daarvoor. Ook de moeder erkent dat bepaalde kosten van [de minderjarige 2] in 2010 nog door de vader zijn voldaan. Gelet op het voorgaande zal het hof, evenals de rechtbank, 19 januari 2011 als ingangsdatum van de kinderalimentatie aanhouden.
Kosten van de minderjarigen (behoefte)
13. De stelling van de moeder dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen in totaal € 830,- per maand bedraagt, in 2011 geïndexeerd op € 909,72 per maand voor twee kinderen, oftewel € 455,- per kind per maand, is door de vader niet weersproken. Het hof zal hier dan ook van uitgaan.
Verdeling van de kosten van de minderjarigen
14. Indien beide ouders na de scheiding een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, hetgeen in de onderhavige zaak het geval is, dient te worden bezien wie welk deel in de kosten van de kinderen moet dragen. Het hof zal daartoe de draagkracht van de vader respectievelijk de moeder beoordelen. Daarbij zal het hof, conform de Tremanormen, de betrokken kinderen buiten beschouwing laten, hetgeen betekent dat de vader en de moeder beide als alleenstaande worden beschouwd.
Inkomen
15. Het hof zal bij het vaststellen van de draagkracht van de vader uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 34.801,-, zoals dit blijkt uit de jaaropgave 2010, nu de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomen de afgelopen maanden is gedaald vanwege ziekte. In de door de vader overgelegde draagkrachtberekening wordt overigens ook uitgegaan van gemeld inkomen.
Woonlasten
16. Voor de periode tot en met 30 april 2011 zal het hof rekening houden met een huur van € 250,- per maand, nu door partijen niet is gegriefd tegen de hoogte van dit bedrag. Vanaf eind april 2011 is de vader eigenaar van een woning in [woonplaats minderjarigen]. Vaststaat dat de vader opnieuw gehuwd is en dat zijn echtgenote een huis in [woonplaats echtgenote vader] aanhoudt. Gelet daarop zal het hof vanaf 1 mei 2011 de volledige woonlasten met betrekking tot de woning in [woonplaats minderjarigen] ten laste van de draagkracht van de vader brengen. Aan de stelling van de moeder dat de lasten met betrekking tot de woning in [woonplaats minderjarigen] niet in aanmerking moeten worden genomen omdat de vader feitelijk bij zijn echtgenote in [woonplaats echtgenote vader] woont, gaat het hof voorbij. Blijkens de door de vader overgelegde bankafschriften voldoet de vader aan hypotheekrente gemiddeld € 606,- per maand en aan premie levensverzekering € 103,72 per maand. Het hof zal daarmee rekening houden. Voorts wordt rekening gehouden met de overige eigenaarslasten van € 95,- per maand en de helft van de door de vader opgevoerde kosten van de Vereniging van Eigenaren (VVE) van € 60,- per maand, zijnde € 30,- per maand. Het hof gaat er daarbij van uit dat de opgevoerde kosten van de VVE deels zien op kosten die reeds in het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand zijn begrepen. Aangezien door de vader geen stukken zijn overgelegd waaruit de WOZ-waarde van de woning blijkt, zal het hof uitgaan van een WOZ-waarde gelijk aan de door de vader betaalde koopsom van de woning, zijnde € 133.000,-. Het bijbehorende eigenwoningforfait bedraagt € 732,- per jaar.
Ziektekosten
17. Blijkens het door de vader overgelegde polisblad van zijn zorgverzekering bedraagt de premie ziektekostenverzekering € 135,25 per maand, met welk bedrag door het hof rekening zal worden gehouden. Het hof houdt geen rekening met de door vader opgevoerde op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, nu daarvan geen sprake is.
Kosten zorgregeling
18. Het hof zal voor de periode tot en met 31 oktober 2011 rekening houden met aan de zorgregeling verbonden verblijfskosten van in totaal € 130,- per maand, nu door partijen niet is gegriefd tegen de hoogte van dit bedrag. In verband met de wijziging van de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige 1] zal vanaf 1 november 2011 rekening worden gehouden met verblijfskosten van in totaal € 110,- per maand.
Voor de periode tot en met 30 april 2011 zal het hof voorts rekening houden met reiskosten verbonden aan de zorgregeling ad € 108,- per maand, nu het hof het aannemelijk acht dat de vader deze kosten, ondanks het gebruik van een auto van de zaak, daadwerkelijk heeft gemaakt. Met ingang van 1 mei 2011 zal geen rekening meer worden gehouden met aan de zorgregeling verbonden reiskosten omdat de vader vanaf dat moment de beschikking heeft over een woning in [woonplaats minderjarigen].
Aflossing op schulden
19. De moeder stelt dat geen rekening dient te worden gehouden met de aflossing op schulden bij de Nederlandse Voorschotbank en Wehkamp (tot en met 31 mei 2011) en Defam (met ingang van 1 juni 2011) omdat dit geen huwelijkse schulden zijn en deze geen voorrang verdienen boven de onderhoudsplicht van de vader jegens de minderjarigen.
20. De vader heeft het bovenstaande gemotiveerd betwist.
21. Het hof is van oordeel dat de vader genoegzaam heeft aangetoond dat hij tot en met 31 mei 2011 schulden had bij de Nederlandse Voorschotbank en Wehkamp en dat hij met ingang van 1 juni 2011 een schuld heeft bij Defam. Op grond van vaste rechtspraak dient bij de bepaling van de draagkracht in beginsel rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. De omstandigheid dat het geen huwelijkse schulden betreffen, doet aan dit uitgangspunt niet af. Gelet op het voorgaande acht het hof het redelijk om bij de bepaling van de financiële draagkracht van de vader tot en met 31 mei 2011 rekening te houden met een bedrag van € 238,- per maand ter zake de aflossing van de schulden bij de Nederlandse Voorschotbank en Wehkamp. Uit de door de vader overgelegde bankafschriften blijkt van twee aflossingen aan Defam in juli en augustus 2011. Bij gebreke van nadere gegevens zal het hof met ingang van 1 juni 2011 rekening houden met een bedrag van € 138,- per maand ter zake de aflossing van de schuld bij Defam.
Herinrichtingskosten
22. Nu de moeder de door de vader gestelde herinrichtingskosten ad € 125,- per maand betwist en de vader deze kosten niet nader met stukken heeft onderbouwd, is het hof van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten feitelijk heeft gemaakt. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de herinrichtingskosten.
23. Voor het overige houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
24. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vader berekend. Uit deze berekening volgt dat de vader een maximaal beschikbare draagkracht heeft van:
- € 389,- per maand (inclusief fiscaal voordeel) voor de periode van 19 januari 2011 tot en met 30 april 2011;
- € 107,- per maand voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 mei 2011;
- € 177,- per maand voor de periode van 1 juni 2011 tot en met 31 oktober 2011;
- € 191,- per maand voor de periode vanaf 1 november 2011.
25. Ter terechtzitting heeft de vader te kennen gegeven dat hij samen met zijn echtgenote een woning heeft gekocht in [plaatsnaam] en dat zij voornemens zijn daar eind 2011 te gaan wonen. De vader en zijn echtgenote verwachten samen ook een baby. Aangezien het hier toekomstige onzekere gebeurtenissen betreft, ziet het hof geen aanleiding om hier op voorhand rekening mee te houden.
Draagkracht van de moeder
26. De moeder heeft geen recente financiële gegevens in het geding gebracht. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de moeder verklaard dat de inkomsten en de lasten van de moeder de afgelopen periode ongewijzigd zijn gebleven. Het hof zal bij gebreke van andere gegevens bij de bepaling van de draagkracht van de moeder de door haar in eerste aanleg (bij brief van 29 september 2010 als bijlage 20) overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt nemen, nu de daarin opgevoerde posten het hof niet onredelijk voorkomen. De moeder heeft derhalve een maximaal beschikbare draagkracht van € 510,- per maand.
27. Nu de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen, hoeft voor het bepalen van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen geen draagkrachtvergelijking te worden gemaakt en zal de bijdrage van de vader worden beperkt tot zijn draagkracht.
28. Het hof acht het redelijk de bijdragen van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- in de periode van 19 januari 2011 tot en met 30 april 2011 te bepalen op € 195,- per maand per kind;
- in de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 mei 2011 te bepalen op € 54,- per maand per kind;
- in de periode van 1 juni 2011 tot en met 31 oktober 2011 te bepalen op € 89,- per maand per kind;
- met ingang van 1 november 2011 te bepalen op € 96,- per maand per kind.
29. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP DE HOGER BEROEPEN
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaalt in aanvulling daarop en, in zoverre opnieuw beschikkende:
dat deze regeling vanaf het schooljaar 2011-2012 ten aanzien van [de minderjarige 1] zal blijven gelden, echter met dien verstande dat [de minderjarige 1] met ingang van de datum van deze beschikking niet langer bij de vader zal verblijven van woensdagmiddag tot donderdagochtend;
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- van 19 januari 2011 tot en met 30 april 2011 op € 195,- per maand per kind,
- van 1 mei 2011 tot en met 31 mei 2011 op € 54,- per maand per kind,
- 1 juni 2011 tot en met 31 oktober 2011 op € 89,- per maand per kind, en
- met ingang van 1 november 2011 op € 96,- per maand per kind,
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Husson en Ibili, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2011.