GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 7 september 2011
Zaaknummer : 200.081.901/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-2451
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.M. Prins te Rotterdam,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 8 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van de rechtbank Rotterdam (na verbetering) van 12 januari 2011.
De moeder heeft op 13 april 2011 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 29 juni 2011 mondeling behandeld. Ter zitting is verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder en haar advocaat zijn niet verschenen. Van het verhandelde ter terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt. De behandeling van de zaak is aangehouden, omdat de moeder niet op de hoogte was van de zitting.
Op 4 augustus 2011 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 19 maart 2007, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 300,- per maand per kind. Voorts is verstaan dat genoemde bijdrage jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering.
Op 14 februari 2011 is een verbeterbeschikking afgegeven, waarin de datum van de uitspraak is gewijzigd in 12 januari 2011.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
[de minderjarige 1], geboren [in 1999] te [geboorteplaats], en
[de minderjarige 2], geboren [in 2004] te [geboorteplaats],
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage in de kosten van de kinderen vast te stellen op nihil, althans vast te stellen op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met kwijtschelding van de achterstand.
Het hof begrijpt het verzoek van de vader tot ‘kwijtschelding van de achterstand’ aldus, dat hij verzoekt de ingangsdatum van de op een lager bedrag vast te stellen bijdrage op een latere datum te bepalen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader stelt dat hij, gezien de hoge schuldenlast, onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van de kinderen te voldoen. Daarbij komt, dat hij in verband met een verhuizing niet op de hoogte is geweest van het verzoekschrift van de moeder en pas op de datum van de beschikking op de hoogte is geraakt van het verzoek. Ook werd hij door deze gang van zaken direct geconfronteerd met een achterstand in betaling.
5. De moeder betwist de stellingen van de vader.
6. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft bij beschikking - na verbetering - van 12 januari 2011 een kinderalimentatie vastgesteld van € 300,- per maand per kind met terugwerkende kracht tot 19 maart 2007. De vader heeft ter zitting gemotiveerd gesteld dat hij niet eerder dan de datum van ontvangst van de beschikking op de hoogte was van het verzoek van de moeder tot vaststelling van een kinderalimentatie. De moeder heeft deze stelling niet, althans onvoldoende weersproken. Het hof gaat er derhalve van uit dat de vader niet eerder dan na ontvangst van de bestreden beschikking rekening heeft kunnen houden met een vaststelling van een kinderalimentatie. Derhalve acht het hof het redelijk om uit te gaan van 12 januari 2011, de datum van de bestreden beschikking, als ingangsdatum van de onderhoudsverplichting.
Kosten van de kinderen (behoefte)
7. Het door de rechtbank vastgestelde eigen aandeel in de kosten van de kinderen van € 300,- per kind per maand staat in hoger beroep als onweersproken vast.
Verdeling van de kosten van de kinderen
8. Als wettelijk uitgangspunt geldt dat de kosten van de kinderen worden verdeeld naar rato van ieders draagkracht van partijen. Als onbestreden staat vast dat de moeder onvoldoende draagkracht heeft om een aandeel in de kosten van de kinderen te voldoen, zodat de kosten van de kinderen volledig ten laste van de vader komen, voor zover zijn draagkracht dit toelaat.
9. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht uit van de door de vader overgelegde draagkrachtberekening van 7 februari 2011, voor zover de daarin opgenomen posten niet door de moeder zijn betwist. In het hierna volgende gaat het hof in op de door de moeder betwiste posten.
10. Het hof gaat uit van een inkomen van de vader van € 53.390,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de salarisspecificatie van december 2010. Het hof gaat bij gebrek aan nadere gegevens er van uit dat het inkomen over 2011 ongewijzigd zal zijn.
Toepasselijke bijstandsnorm
11. De vader gaat in zijn draagkrachtberekening uit van een bijstandsnorm voor een gezin, aangezien hij samenwoont met zijn nieuwe echtgenote en haar minderjarige dochter.
12. De moeder stelt dat uitgegaan dient te worden van een bijstandsnorm voor een alleenstaande.
13. Het hof overweegt als volgt. Sinds de wetswijziging van 1 maart 2009 geldt als uitgangspunt dat kinderalimentatie voorrang heeft boven alle andere onderhoudsverplichtingen van de alimentatieplichtige. De echtgenote van de vader wordt derhalve geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien en wordt bij de berekening van de draagkracht buiten beschouwing gelaten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hof ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, nu uit de draagkrachtberekening van de vader volgt dat zijn echtgenote voor de helft bijdraagt in de woonlasten. Het hof acht het dan ook redelijk en billijk uit te gaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, het bijbehorende draagkrachtpercentage van 70% en zal een bedrag van € 393,- per maand in aanmerking te nemen ter zake van de woonlasten.
14. De vader voert in zijn draagkrachtberekening een bedrag van € 130,- per maand op ter zake de kosten voor de omgangsregeling. Hij stelt daartoe dat de kinderen elk weekend en elke woensdag van 18.00 uur tot 20.00 uur bij hem zijn.
15. De moeder betwist de door de vader gestelde kosten voor de omgangsregeling.
16. Het hof is van oordeel dat de moeder de door de vader gestelde omgangsregeling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist door te volstaan met een blote ontkenning. Aldus acht het hof een bedrag van € 130,- per maand ter zake de omgangskosten alleszins redelijk.
17. De vader stelt dat hij vanwege de aflossing van zijn schulden onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen. Hij heeft een flexibel krediet van € 25.000,- met een aflossingsverplichting van € 375,- per maand, een privékrediet van € 2.500,- met een aflossing van € 65,- per maand en een hypotheekschuld van € 19.000,- waarvoor hij maandelijks via loonbeslag € 821,- aflost. Zijn totale aflossingsverplichting bedraagt derhalve € 1.261,- per maand.
18. De moeder betwist dat de schulden tijdens het huwelijk zijn ontstaan en stelt dat met nahuwelijkse schulden geen rekening dient te worden gehouden.
19. Het hof overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak dient bij de bepaling van de draagkracht in beginsel rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. De omstandigheid dat het geen huwelijkse schuld betreft, doet aan dit uitgangspunt niet af. Voor het in aanmerking nemen van een schuld is voorts niet vereist dat op de schuld wordt afgelost. Het staat de rechter echter vrij om te bepalen in welke mate rekening dient te worden gehouden met de schuld. De vader heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat hij een flexibel krediet heeft van ongeveer € 25.000,- bij de ABN AMRObank. Ter zitting is het hof gebleken dat de vader niet op deze schuld aflost, maar slechts de rente voldoet. Gelet op het feit dat de vader structureel niet aflost op het flexibel krediet, acht het hof het bij de bepaling van de draagkracht redelijk slechts rekening te houden met de te betalen rente op het flexibel krediet van € 193,- per maand. Het hof houdt voorts rekening met een bedrag van € 821,- per maand ter zake de aflossing van de hypothecaire schuld, nu deze niet door de moeder wordt betwist. Het hof houdt geen rekening met het door de vader gestelde privékrediet, nu hij geen stukken heeft overgelegd waaruit het bestaan en de omvang van deze schuld blijkt. Gelet op het vorenstaande houdt het hof bij de berekening van de draagkracht rekening met een bedrag van € 1.016,- per maand ter zake de aflossing van schulden.
20. De door de vader overgelegde draagkrachtberekening is voor het overige niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken, zodat het hof van die gegevens uitgaat. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande berekend, dat de vader een beschikbare draagkracht heeft van € 337,- per maand.
Verdeling van de draagkracht
21. Het hof neemt bij de vaststelling van de kinderalimentatie voorts in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de vader sinds 2009 hertrouwd is en dat de minderjarige dochter van zijn echtgenote deel uitmaakt van zijn gezin. Op grond van artikel 1:395a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is de vader onderhoudsplichtig jegens zijn stiefdochter. Nu de draagkracht van de vader ontoereikend is om in de kosten van alle betrokken kinderen te voorzien en de vast te stellen bijdrage wordt beperkt door de draagkracht, zal zijn beschikbare draagkracht gelijkelijk over drie kinderen worden verdeeld.
22. Met inachtneming van het vorenstaande stelt het hof een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast van € 112,- per maand per kind. Het vorenstaande leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
23. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van: [de minderjarige 1], geboren [in 1999] te [geboorteplaats], en [de minderjarige 2], geboren [in 2004] te [geboorteplaats], met ingang van 12 januari 2011 op € 112,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek in eerste aanleg van de moeder voor het overige af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Van Veen, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2011.