Rolnummer: 22-006444-10
Parketnummers: 09-920153-10, 09-920077-10, 09-920449-09, 09-920162-09 en 09-760534-09, alsmede
09-931011-07 (TUL) en 09-760534-09 (TUL)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 december 2010 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Armenië) op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
1 augustus 2011 en 20 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-10 onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 onder 1 primair en in het bij dagvaarding met parketnummer 09-760534-09 onder 1 en in de bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 1 en 2 en in het bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-09 onder 1 en in het bij dagvaarding met parketnummer 09-920077-10 onder 1 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, de schadevergoedings- maatregel, de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen tot tenuitvoerlegging beslist zoals in het vonnis waarvan beroep vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-10 onder 2 ten laste gelegde feit.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-09 onder 2 tenlastegelegde feit niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Dagvaarding met parketnummer 09-920153-10
hij op of omstreeks 24 maart 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van die zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2010 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een (aantal) steekwond(en) in de zij en/of een doorboorde long/klaplong), heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meerdere malen met een mes althans een scherp voorwerp in de zij en/of (een) andere plek(ken) van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding met parketnummer 09-920077-10
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een scooter (voorzien van het kenteken [nummer]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), die scooter hebben (beet)gepakt en/of (vervolgens) enige afstand met zich hebben gevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding met parketnummer 09-920449-09
1.
hij op of omstreeks 13 november 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (witte Vespa met kenteken [nummer]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde bromfiets wist(en), althans kon(den) vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 9 november 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit de woning op de Renswoudelaan 72 heeft weggenomen een flatscreen televisie, een spelcomputer(XBOX), een mobiele telefoon (Samsung) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door gebruik te maken van een valse sleutel te weten een niet aan hem toebehorende huissleutel;
Dagvaarding met parketnummer 09-920162-09
1.
hij op of omstreeks 10 april 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een sportcomplex/kantine van Voetbalvereniging [naam] [plaats], weg te nemen geld en/of enig goed van zij/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan Voetbalvereniging [naam] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat sportcomplex/die kantine te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, als volgt heeft/hebben gehandeld: hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) is/zijn over een hek op het terrein van het sportcomplex geklommen en/of is/zijn op het dak van de kantine geklommen en/of hebben (vervolgens) een ruit verbroken, waarna hij en/of zijn mededader(s) (door de aldus onstane opening) naar binnen zijn gegaan/geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2009 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een onbekend revolvermodel, serienummer [nummer] en/of een wapen, merk Meteor, serienummer [nummer], en/of een wapen, "kaliber 6mm BB", zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding met parketnummer 09-760534-09
hij op of omstreeks 11 maart 2009 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een lucht/gas/veerdrukwapen (van het merk ASGK, model Sig Sauer P-228), zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Dagvaarding met parketnummer 09-920153-10
Op 24 maart 2010 was de aangever [slachtoffer 1] in het winkelcentrum aan de Leyweg te Den Haag. Hij zag daar een groep van ongeveer vijftien jongens, waaronder (de verdachte). Tussen de aangever en de verdachte ontstond vervolgens een ruzie, waarbij de aangever en de verdachte met elkaar in gevecht raakten en elkaar sloegen.
Op een gegeven moment voelde de aangever een stekend gevoel aan de linkerkant van zijn romp en zag hij dat zijn t-shirt onder het bloed zat. De aangever had twee steekwonden onder zijn linkeroksel en een snijwond in zijn linkerarm. De verdachte liep hierna weg en de aangever is vervolgens, nadat 112 is gebeld, afgevoerd naar het ziekenhuis.
De aangever is in het Leyenburg ziekenhuis geopereerd en de arts heeft aangegeven dat, als de steekwond drie centimeter naar rechts was geweest, in het hart, de aangever dood zou zijn geweest. Verder is geconstateerd dat de aangever een klaplong heeft opgelopen.
De verdachte heeft ontkend dat hij degene is geweest die de aangever heeft gestoken. Daartoe is het verweer gevoerd dat hij geen mes bij zich had en dat niemand hem heeft zien steken, dat er meerdere mensen zich met het gevecht hebben bemoeid en dat mogelijk één van hen de aangever heeft gestoken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdachte degene is geweest die de aangever heeft gestoken en dat uitgesloten is dat iemand anders dat heeft gedaan. Daartoe worden de volgende bewijsmiddelen redengevend geacht:
- getuige R. heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een mes in zijn rechterhand had en dat de verdachte meermalen een slingerende beweging richting de linkeroksel van het slachtoffer maakte.
- de in burgerkleding aanwezige politieagent die de vechtpartij heeft aanschouwd en de getuige R. verklaren slechts over een gevecht tussen de aangever en de verdachte; er is gezien dat omstanders trachtten de vechtenden te scheiden, dan wel de verdachte trachtten tegen te houden. /
- de getuige L. -een vriend van de verdachte- heeft verklaard dat volgens hem niemand zich met de vechtpartij tussen de verdachte en [slachtoffer 1] heeft bemoeid.
- Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de groep die met de verdachte was hem niets heeft gedaan.
Het hof is derhalve van oordeel dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door de aangever meerdere malen met een mes te steken.
Dagvaarding met parketnummer 09-920077-10
Het hof is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu ten aanzien van dit feit geen verweren zijn gevoerd.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal. Het hof grond dat oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 augustus 2011;
- de verklaring van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 februari 2010;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen in het dossier met nummer
PL15212010032058-10, d.d. 13 februari 2010, pagina’s 38-39;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen in het dossier met nummer
PL15212010032058-10, d.d. 13 februari 2010, pagina 40;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de medeverdachte N., opgenomen in het dossier met nummer
PL15212010032058-10, d.d. 13 februari 2010, pagina’s 47-50;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het dossier met nummer
PL15212010032058-10, d.d. 13 februari 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], pagina’s 35-37.
Dagvaarding met parketnummer 09-920449-09
Op 9 november 2009 heeft A. aangifte gedaan van diefstal van een bromfiets met kenteken [nummer] en framenummer [nummer], die zij een dag ervoor geparkeerd had op de weg [straatnaam] te ’s-Gravenhage.
Op 13 november 2009 te 20.00. uur wilden verbalisanten M. en N. op de Diamanthorst te ’s-Gravenhage twee jongens, die op een “Vespa achtige” snorfiets reden, controleren op grond van de Wegenverkeerswet. Zij zijn de jongens uit het oog verloren, nadat deze schichtig hadden omgekeken in de richting van de verbalisanten en vervolgens de verlichting van de scooter uitgedaan. Twee uur later kregen de verbalisanten de melding om naar de Laurens Reaelstraat te ’s-Gravenhage te gaan, alwaar twee jongens zich vreemd zouden gedragen bij een snorfiets. Ter plaatse zagen zij twee jongens staan naast een snorfiets, die dezelfde jongens bleken te zijn die zij eerder die dag hadden zien rijden op de Diamanthorst. Dit bleken de verdachte en diens medeverdachte A. te zijn. De verbalisanten zagen dat het cilinder van het contactslot en het slot van de buddyseat verbroken was. Bij controle bleek het framenummer van de snorfiets [nummer]te zijn.
De medeverdachte A. heeft verklaard dat hij op 13 november 2009 samen met de verdachte de scooter voor 300 euro heeft gekocht van ene N. en dat hij hier geen papieren bij kreeg. Hij had gezien dat het contactslot was verbroken.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met A. naar de plaats is gegaan waar A. de brommer heeft gekocht. Hij heeft tevens verklaard dat hij achterop de scooter zat.
Het hof is van oordeel dat op grond van het bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien voldoende wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte wist dat de scooter gestolen was en dat hij derhalve schuldig is aan medeplegen van opzetheling.
Dagvaarding met parketnummer 09-920162-09, feit 1
Op 10 april 2009 omstreeks 01.30 uur kreeg de meldkamer van politie Haaglanden melding van een inbraakalarm bij Sportpark [naam], gevestigd aan de [straatnaam] te ’s-Gravenhage. Bij aankomst bij het Sportpark zagen de verbalisanten twee in het donker geklede jongens en hebben zij de achtervolging ingezet. De jongens zijn vervolgens aangehouden en bleken de verdachte en Y. te zijn. Van collega’s hoorden de verbalisanten dat er een verbroken ruit bij de kantine van de sportvereniging was aangetroffen. De heer [aangever] heeft op 10 april 2009 aangifte gedaan van inbraak bij de sportvereniging [naam], nadat hij hiertoe was ingelicht door de beveiliging van de sportvereniging. Er zijn hekken rondom het terrein van [de sportvereniging] [aangever] zag dat het raam boven de ingang van de kantine van de sportvereniging kapot was en dat er veel glas lag in de kantine. Hij trof verder een tas aan die gevuld was met snoep afkomstig uit de bakken achter de bar. Tevens was de lade van de kassa opengetrokken, maar de kassa was leeg. Er zijn, voor zover [aangever] kon zien, geen goederen weggenomen.
Zowel door de verdachte als medeverdachte Y. is verklaard dat zij samen met een onbekende jongen, die de verdachte Turk noemt, naar [de sportvereniging]zijn gegaan. Turk had gereedschap bij zich en is naar binnen gegaan, de verdachte en de medeverdachte stonden buiten.
Medeplegen of medeplichtigheid
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte zich hooguit schuldig zou hebben gemaakt aan medeplichtigheid, hetgeen aan de verdachte niet ten laste is gelegd.
Medeverdachte Y. heeft verklaard dat Turk geld nodig had en dat de verdachte tegen hem had gezegd dat hij, Y., toch ook geld nodig had en gewoon mee moest gaan. Zij zijn vervolgens meegegaan. Y. heeft voorts verklaard dat hij steeds naar het pad keek of er mensen aankwamen en dat de verdachte ook telkens vroeg of er mensen aankwamen. Over de verdachte heeft Y. voorts verklaard dat hij zich op het dak bevond en zei dat er twee fietsers aankwamen. Hierop kwam de derde persoon naar buiten.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 10 april 2009 samen met twee andere jongens bij een sportcomplex/ kantine van Voetbalvereniging [naam] te ’s-Gravenhage is geweest. Hij was samen met Y. (het hof begrijpt: Y.) en een Turkse jongen. Hij heeft tevens verklaard dat hij wist dat Turk spullen wilde wegnemen en dat aan hem en Y. was gevraagd om mee te gaan. Voorts heeft de verdachte verklaard dat Turk het gereedschap dat deze bij zich had aan hem had gegeven.
De verdachte en de medeverdachten zijn er gezamenlijk vandoor gegaan op het moment dat de politie kwam.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten en dat voldoende wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een poging tot inbraak.
Dagvaarding met parketnummer 09-920162-09, feit 2
Het hof is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman geen vrijspraak ten aanzien van dit feit bepleit.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Het hof grond dat oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 november 2010;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen in het dossier met het nummer
PL1532/2009/19174-28, d.d. 12 april 2009, pagina’s 128 tot en met 131.
Dagvaarding met parketnummer 09-760534-09
Het hof is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman geen vrijspraak ten aanzien van dit feit bepleit.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Het hof grond dat oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 augustus 2011;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal inzake het onderzoek naar het wapen, opgenomen in het dossier met
het nummer PL1503/2009/13222, d.d. 12 maart 2009, pagina’s 34 en 35;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding, opgenomen in het dossier met het nummer
PL1532/2009/13222-4, d.d. 11 maart 2009, pagina’s 22 tot en met 34.
Het hof acht, op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de bovenvermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 onder 1 primair en bij dagvaarding met parketnummer 09-760534-09 onder 1 en bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 1 en 2 en bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-09 onder 1 en bij dagvaarding met parketnummer 09-920077-10 onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding met parketnummer 09-920153-10
hij op 24 maart 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon (slachtoffer 1) van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, meermalen heeft gestoken in het lichaam van die zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding met parketnummer 09-920077-10
hij op 12 februari 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een scooter (voorzien van het kenteken [nummer]), toebehorende aan [slachtoffer 2], die scooter hebben (beet)gepakt en/of (vervolgens) enige afstand met zich hebben gevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding met parketnummer 09-920449-09
1.
hij op 13 november 2009 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een bromfiets (witte Vespa met kenteken [nummer]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van deze bromfiets met kenteken [nummer] wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Dagvaarding met parketnummer 09-920162-09
1.
hij op 10 april 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een sportcomplex/kantine van Voetbalvereniging [naam] [straatnaam], weg te nemen geld en enig goed van hun gading, toebehorende aan Voetbalvereniging [naam] en zich daarbij de toegang tot dat sportcomplex/die kantine te verschaffen door middel van braak en inklimming, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, en/of zijn mededaders zijn over een hek op het terrein van het sportcomplex geklommen en/of is/zijn op het dak van de kantine geklommen en/of hebben/heeft vervolgens een ruit verbroken, waarna hij en/of zijn mededaders door de aldus ontstane opening naar binnen zijn gegaan/geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 april 2009 te 's-Gravenhage wapens van categorie I onder 7°, te weten een onbekend revolvermodel, serienummer [nummer] en een wapen, merk Meteor, serienummer [nummer], en een wapen, "kaliber 6mm BB", zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met vuurwapens voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding met parketnummer 09-760534-09
hij op 11 maart 2009 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen van het merk ASGK, model Sig Sauer P-228, zijnde een voorwerp vermeld op lijst lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 onder 1 primair bewezen verklaarde:
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920077-10 onder 1 bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-09 onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van opzetheling.
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 1 bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-760534-09 onder 1 en in de zaak onder dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 2 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bij bewezen- verklaring van de feiten verzocht een jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van drieënnegentig dagen niet overschrijdt. Voorts heeft zij verzocht aan de verdachte geen maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen, maar in plaats daarvan een Gedragsbeïnvloedende Maatregel met als bijzondere voorwaarde deelname aan het MTFC-programma. Tevens heeft de raadsvrouw het verzoek gedaan de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
De raadsvrouw heeft ter adstructie van haar betoog het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd:
- de rapportage die ten grondslag lag aan de oplegging van de PIJ-maatregel in eerste aanleg kan niet meer worden
gebruikt voor de motivering voor het opleggen van een PIJ-maatregel gelet op de waarborg in artikel 77s van het Wetboek
van Strafrecht;
- een PIJ-maatregel heeft gevolgen voor de verblijfsstatus van de verdachte; hij zal naar alle waarschijnlijkheid ongewenst
worden verklaard en het land worden uitgezet. In lijn met artikel 37 van het IVRK moet de PIJ-maatregel alleen worden
gebruikt als uiterste maatregel. In casu is de PIJ-maatregel een onevenredige maatregel en niet in het belang van de
ontwikkeling van de minderjarige;
- in plaats van een PIJ-maatregel dient een Gedragsbeïnvloedingen Maatregel met als bijzondere voorwaarde deelname
aan het MTFC-programma worden opgelegd. Verdachte is hier reeds voor aangemeld, er heeft een intake plaatsgevonden
en de verdachte is geschikt bevonden. Voorts is het MTFC-programma geadviseerd door Bureau Jeugdzorg.
Ten aanzien van de mogelijke ongewenstverklaring van de verdachte
Het hof wil en kan niet vooruitlopen op de vreemdelingrechtelijke gevolgen die de strafrechtelijke afdoening van de bewezenverklaarde feiten voor de verdachte zou kunnen hebben. In beide kaders zijn verschillende toetsingen en belangenafwegingen aan de orde. Bij de onderhavige strafrechtelijke afdoening acht het hof zowel het persoonlijk belang van de verdachte bij behandeling als het maatschappelijk belang bij het voorkomen van recidive zwaarwegend.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten een poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een mes in het lichaam gestoken, waardoor het slachtoffer een klaplong heeft opgelopen. Hoewel het slachtoffer kennelijk de confrontatie heeft opgezocht en de verdachte heeft geslagen, is het geweld dat de verdachte vervolgens heeft gebruikt (het pakken van een mes en het meermalen steken in het lichaam van het slachtoffer) buitengewoon disproportioneel. Het lijdt geen enkele twijfel dat dit feit evenzogoed fataal had kunnen aflopen, aangezien het mes slechts enkele centimeters van het hart in het lichaam van het slachtoffer was gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen, terwijl zij ook nog geruime tijd last kunnen hebben van lichamelijk en/of psychische gevolgen van het gebeurde. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van een ander. Dergelijke feiten leiden daarnaast tot gevoelens van onrust in de samenleving.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan een aantal pogingen tot diefstal in vereniging en/of door middel van braak. Met deze handelwijze heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en heeft hij tevens overlast en financiële schade veroorzaakt voor de betrokkene. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van opzetheling. Hiermee heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Ook heeft de verdachte meermalen verboden (nep)wapens voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens is verboden omdat dit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee brengt. Niet zelden leidt dit tot het plegen van ernstige (gewelds)delicten.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 augustus 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van gewelds- en vermogensdelicten. Bovendien liep de verdachte ten tijde van de onderhavige feiten nog in twee proeftijden van die eerdere veroordelingen. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de volgende rapporten:
- het briefrapport van Bureau Jeugdzorg Haaglanden en het bijbehorende Plan van aanpak Jeugdreclassering d.d. 18 mei
2009, opgemaakt door M. van Kolck;
- Het vroeghulprapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 februari 2010, opgemaakt door E.Y. Abbink,
raadsonderzoeker;
- Het briefrapport van Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 12 april 2010, opgemaakt door M. van Kolck,
jeugdreclasseringwerker;
- Het Perspectiefplan Fase 1 van Rentray d.d. 20 mei 2010, opgemaakt door drs. M.T.P.F. Claes hoofd behandeling en drs.
C. van den Bergh, behandelcoördinator;
- Het rapport Raadsonderzoek strafzaken d.d. 30 juni 2010, opgemaakt door C.C.M. van Schevikhoven, raadsonderzoeker;
- Het briefrapport van Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 5 juli 2010, opgemaakt door M. van Kolck,
jeugdreclasseringwerker;
- Het rapport Raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 oktober 2010, opgemaakt door C. van Schevikhoven;
- Het Klinisch Multidisciplinair onderzoek (psychologisch en psychiatrisch) Pro Justitia van het Forensisch Consortium
Adolescenten (ForCA) d.d. 11 november 2010, opgemaakt door M. Holtman, GZ-psycholoog, en dr. M. Meijer, kinder- en
jeugdpsychiater;
- Het briefrapport van Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 22 november 2010, opgesteld door M. van Kolck;
Het hof heeft voorts acht geslagen op de navolgende, tijdens de behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep binnengekomen, rapporten;
- Het Perspectiefplan fase 3 van Rentray d.d. 14 juli 2011, opgemaakt door drs. M.T.P.F. Claes, hoofd behandeling en drs. C. van den Bergh, behandelcoördinator;
- Het briefrapport van Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 28 juli 2011;
- De brief van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 29 juli 2011, opgemaakt door Y.J. Giesen,
aanmeldcoördinator;
- Het briefrapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 15 augustus 2011, opgemaakt door mr. M.
Kramer;
- Het briefrapport van Rentray d.d. 5 september 2011, opgemaakt door dr. R.E. Breuk, Kinder- en jeugdpsychiater;
- Een briefrapport van Rentray opgemaakt in september 2011 door drs. C. van den Bergh, behandelcoördinator en
GZ-psycholoog;
- Een briefrapport van Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 6 september 2011, opgemaakt door M. van Kolck,
jeugdreclasseringwerker;
- Een rapport van Rentray d.d. 6 september 2011, inhoudende een rapport met bevindingen van dr. R. Beuk, psychiater en
een advies van drs. C. van den Bergh, behandelcoördinator;
- Een brief van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering MTFC Utrecht d.d. 8 september 2011, opgemaakt door M.O.
Walpot, projectmanager MTFC Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering;
- Het briefrapport van het Forensisch centrum Teylingereind d.d. 13 september 2011, opgemaakt door drs. M. Holtman,
GZ-psycholoog en dr. M. Meijer, Kinder- en jeugdpsychiater;
- Het briefrapport van Forensisch centrum Teylingereind d.d 15 september 2011, opgemaakt door dr. M. Meijer, Kinder- en
jeugdpsychiater en drs. M. Holtman, GZ-psycholoog.
Het klinisch multidisciplinair onderzoek (psychologisch en psychiatrisch onderzoek) van het Forensisch Consortium Adolescenten (ForCA) d.d. 11 november 2010, opgesteld en ondertekend door M. Holtman (GZ-psycholoog) en dr. M. Meijer (kinder- en jeugdpsychiater), houdt -kort samengevat- het volgende in:
De verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis, zich uitend in wantrouwen, het niet luisteren naar gezag, recalcitrant gedrag op school, het gemakkelijk liegen en veelvuldige politiecontacten. Daarnaast wordt een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens gezien in de zin van een reactieve hechtingsstoornis. Een aantal factoren, voortkomend uit de gedragsstoornis en de reactieve hechtingsstoornis, kunnen van invloed zijn op het functioneren van de verdachte. Om tot afdoende vermindering van het risico op recidive te komen en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte, wordt het nodig geacht dat hem een traject wordt aangeboden waar hem voldoende structuur wordt geboden, waar hem veiligheid geboden wordt om zo op korte termijn het recidiverisico te verminderen en waar op lange termijn aandacht is voor zijn hechtingsproblematiek. Belangrijk is dat er binnen de instelling voldoende psychiatrische expertise aanwezig is, waarbinnen het wantrouwen en angstige gedrag van de verdachte begrepen kunnen worden. Intensieve hulpverlening in een ambulant kader heeft geen effect gehad. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke plaatsing in een jeugdinrichting te laten plaatsvinden in een setting zoals de forensische jeugdpsychiatrische kliniek (FJPK) van de Bascule of de Catamaran, waarbij op een meer individuele wijze gewerkt kan worden aan de problematiek van de verdachte.
Het hof overweegt ten aanzien van de bruikbaarheid van dit onderzoek voor de motivering voor het opleggen van een PIJ-maatregel als volgt.
De aanvang van de genoemde termijn in artikel 77s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dient zo te worden gelezen dat als aanvang van de daarin genoemde termijn geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies en dat als eindpunt van de termijn de dag geldt waarop het onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid, overeenkomstig het bepaalde in artikel 278 van het Wetboek van Strafvordering is aangevangen. Het onderzoek is gedagtekend op 11 november 2011. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 1 augustus 2011 en voortgezet op 20 september 2011. Het hof is derhalve van oordeel dat het onderzoek gebruikt kan worden voor de motivering voor het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 oktober 2010 wordt eveneens geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 augustus 2011 is M.C.J. van Kolck, jeugdreclasseringwerker en werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden, als deskundige gehoord. Kolck heeft –kort samengevat- verklaard dat het goed gaat met de verdachte en dat hij vorderingen heeft gemaakt. Zij heeft geadviseerd de verdachte deel te laten nemen aan het MTFC-programma van het Leger des Heils. De verdachte is inmiddels aangenomen voor dat programma.
In het rapport d.d. 6 september 2011 met bevindingen van dr. R. Beuk, psychiater, en een advies van drs. C. van den Bergh, behandelcoördinator, hebben beide deskundigen een positieve persoonlijkheidsontwikkeling bij de verdachte geconstateerd. Dr. R. Beuk concludeert dat de verdachte in staat is in een sterk gestructureerde behandelsetting zich goed te gedragen, mede door de directe ondersteuning van zijn mentoren en behandelcoördinator.
Ten aanzien van een vervolgstap, eventueel MTFC, wordt door drs. C. van den Bergh het volgende –zakelijk weergegeven- opgemerkt:
Een vervolg behandelsetting waarin de verdachte zich binnen een duidelijke en veilige omgeving verder kan ontplooien is een mogelijkheid die kans van slagen heeft. Een dergelijke stap dient wel terdege voorbereid en begeleid te worden. Een overplaatsing zonder een dergelijke toeleiding is naar mening van de huidige behandelaars een risico op terugval waardoor de persoonlijkheidsontwikkeling die op gang is gekomen opnieuw kan stagneren. De verdachte kan zich tengevolge van de reactieve hechtingsstoornis heel moeilijk verbinden met nieuwe mensen. Hij maakt moeilijk contact en is uiterst voorzichtig in het tonen van gevoelens. Hem zonder voorbereiding overplaatsen van een gesloten setting als waarin de verdachte zich nu bevindt in een open gezinssituatie is voor de verdachte beangstigend en wordt afgeraden. Het risico op stress en daardoor op agitatie waardoor hij het overzicht verliest is een belangrijk aandachtspunt. Dat is ook in het verleden gebleken. Het beïnvloedt zijn prikkelselectie en hij kan daardoor ontremmen of de situatie niet goed inschatten. Juist dan is het uiterst belangrijk dat hij sturing en begrenzing krijgt van mensen die hij kent en met wie hij een hechting of vertrouwens- relatie is aangegaan.
Voorts wordt in het advies van drs. C. van den Bergh een zevental punten geformuleerd waarmee de overgang naar MTFC vanuit de Justitiële Jeugd Inrichting waarin de verdachte thans verblijft dient te worden begeleid.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2011 is M.C.J. van Kolck, jeugdreclasseringwerker en werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden wederom als deskundige gehoord. Zij heeft -kort samengevat- aangegeven dat het MTFC-programma zich niet verhoudt met de zevental door Van den Bergh geformuleerde punten nu dat programma juist tot doel heeft iemand uit zijn huidige setting/omgeving te halen en dat de overgang daartussen zo kort mogelijk dient te worden gehouden.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de zojuist besproken rapporten en adviezen, de overplaatsing van de verdachte naar het MTFC-programma als onderdeel van een Gedragsbeïnvloedende Maatregel niet op een voor de verdachte meest gunstige manier kan worden gerealiseerd en daarmee een te groot risico met zich brengt dat de verdachte zijn positieve persoonlijkheidsontwikkeling niet kan voortzetten. Het hof zal niet beslissen tot het opleggen van de genoemde maatregel. Voorts wijst het hof erop dat een voorwaarde voor het opleggen van deze maatregel is een daartoe strekkend advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Zoals hiervoor overwogen heeft de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en niet geadviseerd tot oplegging van de Gedragsbeïnvloedende Maatregel
Het hof komt met in achtneming van genoemde conclusies en adviezen van de deskundigen in de omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte rapporten en de ter terechtzitting in hoger beroep door de deskundigen gegeven adviezen tot het oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen noodzakelijk is, gelet op de ernst van de gepleegde delicten, het gevaar voor recidive en de algemene veiligheid van personen die het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist. Voorts acht het hof het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van belang voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de verdachte de meest passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal gelet op het voorgaande de voorlopige hechtenis van de verdachte niet opheffen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich namens [slachtoffer 1] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal EUR 12.123,75.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van in totaal
EUR 2.519,05 (EUR 2.500 aan immateriële schadevergoeding en EUR 19,05 aan materiële schadevergoeding).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een zelfde beslissing als in eerste aanleg door de rechtbank is genomen.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat tot een bedrag van EUR 19,05 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen. Tevens is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich –naar maatstaven van billijkheid- tot een toewijzing tot een bedrag van EUR 2.500,-. Het hof zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal
EUR 2.519,05.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof tot op heden begroot op
EUR 1.047,20, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij
[slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 2.519,05 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding Voetbalvereniging [naam]
In het onderhavige strafproces heeft Voetbalvereniging [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 1 ten laste gelegde feit, tot een bedrag van EUR 606,19.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedings- maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 1 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen. Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Voetbalvereniging [naam]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 606,19 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer Voetbalvereniging [naam]
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter te 's-Gravenhage van
8 november 2007 onder parketnummer 09-931011-07 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie, met bevel dat die niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof zal de vordering afwijzen nu het hof de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter te 's-Gravenhage van 18 september 2008 onder parketnummer 09-920278-08 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van negentig dagen, met bevel dat die niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof zal de vordering afwijzen nu het hof de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal worden beslist conform het vonnis in eerste aanleg.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof beslist ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen als volgt.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst met parketnummer 09-920162-09 onder 1, 2, 3, 4 en 5, te weten 1 zwart machinegeweer (speelgoed), 1 zilverkleurig pistool met zwarte kolf (Metoer 201), 1 zilverkleurige revolver met oranje kolf (serienummer [nummer]), 1 zwarte revolver (serienummer [nummer]) en 1 zilverkleurig pistool met zwarte kolf, zal het hof de onttrekking aan het verkeer bevelen, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan, dan wel deze voorwerpen bestemd zijn voor het begaan van dat feit en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst met parketnummer 09-920153-10 onder 1 en 2, te weten 1 blauwe spijkerbroek en 1 blauwe jas (Coolcat), zal het hof de teruggave aan [slachtoffer 1]gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 77a, 77g, 77h, 77s, 287, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 primair tenlastegelegde, het bij dagvaarding met parketnummer 09-920077-10 tenlastegelegde, het bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-09 onder 1 tenlastegelegde, de bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 1 en 2 tenlastegelegde en het bij dagvaarding met parketnummer 09-760534-09 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 primair bewezenverklaarde, het bij dagvaarding met parketnummer 09-920077-10 bewezenverklaarde, het bij dagvaarding met parketnummer 09-920449-09 onder 1 bewezenverklaarde, het bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 onder 1 en 2 bewezenverklaarde en het bij dagvaarding met parketnummer 09-760534-09 bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak van de dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.519,05 (tweeduizend vijfhonderdnegentien euro en vijf cent) bestaande uit
EUR 19,05 (negentien euro en vijf cent) aan materiële schade en EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op EUR 1.047,20 (duizend zevenenveertig euro en twintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van EUR 2.519,05 (tweeduizend vijfhonderdnegentien euro en vijf cent) bestaande uit EUR 19,05 (negentien euro en vijf cent) materiële schade en EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij Voetbalvereniging [naam]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Voetbalvereniging [naam] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-920162-09 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 606,19 (zeshonderdzes euro en negentien cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Voetbalvereniging [naam], een bedrag te betalen van
EUR 606,19 (zeshonderdzes euro en negentien cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Gravenhage van 21 april 2009, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te 's-Gravenhage van 8 november 2007, parketnummer 09-931011-07, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Gravenhage van 21 april 2009, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te 's-Gravenhage van 18 september 2008, parketnummer 09-920278-08, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van negentig dagen.
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920162-09 bewezenverklaarde
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 1,2,3,4 en 5 genummerde voorwerpen, te weten: 1 zwart machinegeweer (speelgoed), 1 zilverkleurig pistool met zwarte kolf (Metoer 201), 1 zilverkleurige revolver met oranje kolf (serienummer 998), 1 zwarte revolver (serienummer 017) en 1 zilverkleurig pistool met zwarte kolf.
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09-920153-10 bewezenverklaarde
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 blauwe spijkerbroek en 1 blauwe jas (Coolcat).
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
Mr. B.A. Stoker-Klein en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 oktober 2011.
Mr. Kaptein is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.