ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4117

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.650-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking in een alimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in juli 2011 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 8 april 2011, waarbij de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen had vastgesteld. De vader verzocht tevens om schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking van 31 juli 2009, waarin de alimentatie was vastgesteld op € 65,- per maand per kind. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweerschrift ingediend tegen het schorsingsverzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2011 is uitsluitend het verzoek tot schorsing besproken. Het hof overweegt dat op grond van artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een partij kan verzoeken om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een beschikking waartegen hoger beroep is ingesteld. In dit geval verzocht de vader echter om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking waartegen geen hoger beroep was ingesteld, namelijk de beschikking van 31 juli 2009. Het hof concludeert dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot schorsing, aangezien de mogelijkheid tot schorsing in dit geval niet openstaat.

De beslissing van het hof houdt in dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 31 juli 2009. De inhoudelijke behandeling van het hoger beroep zal op een later te bepalen datum plaatsvinden, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 september 2011
Zaaknummer : 200.091.650/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-1219
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.G. Bannenberg te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.J. Sparreboom te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 7 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 april 2011 van de rechtbank Rotterdam (hierna ook: de bestreden beschikking) bij het hof bekend onder zaaknummer 200.090.311/01 en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2009 (hierna: de beschikking van 31 juli 2009) ingediend. Dat verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.091.650/01.
De moeder heeft geen verweerschrift tegen het schorsingsverzoek ingediend.
De zaak is op 2 september 2011 mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 31 juli 2009.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de advocaat van de moeder.
De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 31 juli 2009 in die zin gewijzigd, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
- [B], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
- [C], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats]
met ingang van 3 juni 2009 wordt bepaald op € 65,- per maand per kind. Voorts is bepaald dat de moeder hetgeen zij als gevolg van voormelde wijziging inmiddels te veel aan alimentatie van de vader heeft ontvangen, niet aan hem behoeft terug te betalen. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of overige verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING
1. De vader verzoekt de tenuitvoerlegging van de beschikking van 31 juli 2009 te schorsen, een en ander zolang in het hoger beroep nog niet definitief is beslist.
ONTVANKELIJKHEID
2. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 360 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een partij verzoeken de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een beschikking van de rechtbank waartegen hoger beroep is ingesteld, te schorsen. In de onderhavige zaak verzoekt de vader schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking waartegen geen hoger beroep is ingesteld, namelijk de beschikking van 31 juli 2009. De mogelijkheid - voor zover al bedoeld zou zijn de schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te verzoeken - van schorsing staat in een dergelijk geval niet open, zodat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek ter zake.
3. Hetgeen zijdens partijen ter terechtzitting naar voren is gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
4. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 31 juli 2009;
bepaalt dat de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep bekend onder zaaknummer 200.090.311/01 zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Dijk en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2011.