ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4030

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHD 200.079.010
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en beslag op pleziervaartuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [X.] tegen [Y.] c.s. over een pleziervaartuig, de Standvast 56. [X.] heeft op 15 juni 2010 het vaartuig verkocht aan [A.], maar deze heeft de koopprijs niet volledig voldaan. [A.] heeft het vaartuig wel in gebruik genomen en verzekerd. In een e-mail van 24 juni 2010 heeft [X.] voorwaarden gesteld voor de betaling van het restant van de koopprijs, inclusief een boete bij niet-betaling. [Y.] c.s. hebben op 8 september 2010 conservatoir beslag gelegd op het vaartuig voor een vordering van € 289.000,00 op [A.]. Het hof heeft in hoger beroep de vraag te beoordelen of de overeenkomst tussen [X.] en [A.] als huurkoop kan worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de overeenkomst niet aan de vereisten voor huurkoop voldoet, waardoor de eigendom van de boot bij [A.] is overgegaan. [X.] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen [X.] en [A.] niet op de juiste wijze is aangegaan en dat er geen bewijs is van een aanvullende overeenkomst die de oorspronkelijke koopovereenkomst in huurkoop zou hebben veranderd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van [X.] af, waarbij hij in de proceskosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
zaaknummer MHD 200.079.010
arrest van de tweede kamer van 8 november 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.C.M. Nuijten,
tegen:
1. [Y.],
wonende te [woonplaats],
2. [Z.],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
geïntimeerden,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 november 2010 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg gewezen vonnis van 13 oktober 2010 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerden – [Y.] c.s. - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 75267/ KG ZA 10-175)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van zijn vordering en veroordeling van [Y.] c.s. in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben [Y.] c.s. de grief bestreden.
2.3. Alleen [Y.] c.s. hebben daarna de gedingstukken overgelegd voor uitspraak. In het procesdossier van [Y.] c.s. ontbreekt de in eerste aanleg overgelegde pleitnota van [X.]. Van dat stuk heeft het hof derhalve geen kennis kunnen nemen.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [X.] heeft op of omstreeks 15 juni 2010 het aan hem in eigendom toebehorende pleziervaartuig Titan, type Standvast 56, verkocht aan [A.] (verder: [A.]).
b. Vorenbedoeld vaartuig (verder: de boot) is aan [A.] afgeleverd. [A.] heeft de boot toen niet volledig betaald. [A.] heeft de boot vanaf 25 juni 2010 verzekerd en op eigen naam gebruikt.
c. In een e-mail d.d. 24 juni 2010 met als onderwerp “betaling en verzekering standfast 56” schrijft [X.] aan [A.]:
“beste [A.],
in reactie op je eerdere mails van 23-6-2010 en 21-6-2010 zou ik graag deze mail van jou door jou in origineel voor akkoord ondertekend ontvangen, daarna zal ik de mast vrijgeven bij v/d rest, wel dien je daar dan het liggeld voor de mast dat evt nog verschuldigd is te voldoen.
-jij betaalt mij euro 3000,- per maand, steeds per de eerste van iedere maand, ingaande 1 augustus 2010. het totale restantbedrag van de koopsom, te weten euro 50.000,- (je hebt reeds euro 225.000,- betaald)zal uiterlijk per 1 juli 2011 zijn voldaan, bij gebreke waarvan je een zonder rechtelijke tussenkomst en direkt opeisbare boete aan mij verschuldigd zal zijn van honderd euro voor iedere dag gerekend vanaf 1 juli 2011 dat een deel v/d koopsom van 275.000,- niet is voldaan. het schip blijft mijn eigendom tot de gehele koopsom is voldaan. over het restantbedrag zal uiterlijk per 1 juli 2011 een rentebedrag worden vergoed van euro 2500,-. ik ontvang ook graag een copie van jouw verzekering van het schip bij de door jou voor akkoord getekende mail. …..
graag ontvang ik de door jou voor akkoord getekende mail voordat ik de mast vrijgeef,
met vr gr, ….
tevens heb ik er een schuldbekentenis bijgevoegd…….”
d. In een daaraan voorafgaande e-mail van 21 juni 2010 schrijft [X.] aan [A.]: “beste [A.], ik kijk uiteraard ook wel naar jouw positie in deze zaak, een vergelijking van de 51 ft in griekenland met de 56 ft hier gaat mank, dat hoef ik niet uit te leggen, hoeveel jij uitgeeft aan het schip om het zo te maken als je het wilt hebben is ook niet mijn zaak, je kende de staat v/h schip vooraf. maar hoe lossen we eea op? ik vind dat er een duidelijk betalingsschema moet zijn voor het restantbedrag van euro 50.000,- dat ik nog van je krijg, waarbij je iedere maand wat aflost,bv t/m december 2010 euro 3000 p.m. en het restant in termijnen tot 1 juli 2011? is dat voor jou te doen? dat dat dan tot 1 juli 2011 duurt, daar zal ik dan maar mee moeten leven, 8% rente zal ik ook accepteren. ….”
e. Door [X.] is een exemplaar van de e-mail van 24 juni 2010 overgelegd waaronder een (onleesbare) handtekening/paraaf is geplaatst en een handgeschreven bijschrift d.d. 19-9.2010 “Voor gezien en akkoord. Zo is eea inderdaad afgesproken op 24 juni 2010 [X.]” en een daaronder geplaatste (onleesbare) handtekening.
f. Laatstgenoemd exemplaar is gesteld op een print van een e-mail waarvan het opschrift luidt:
“[B.] BV
From: ”[A.]/ [B.] handelsmaatschappij”<[A.]@[B.]bv.nl>
To: <[A.]@[B.]bv.nl>
Sent: donderdag 24 juni 2010 17.14
Subject: Re: betaling en verzekering standfast 56”
g. [Y.] c.s. hebben op 8 september 2010 ten laste van [A.] conservatoir beslag doen leggen op voormelde boot (toev. hof: in het exploit van beslaglegging en het beslagrekest aangeduid als Standfast 52) voor een op € 289.000,00 begrote vordering van [Y.] c.s. op [A.].
4.1.2. In het kort geding in eerste aanleg heeft [X.] opheffing gevorderd van het door [Y.] c.s. op de boot gelegde beslag. Daarnaast vorderde [X.] een bedrag van € 2.454,38 aan buitengerechtelijke kosten en veroordeling van [Y.] c.s. in de proceskosten. [X.] stelde dat niet [A.] doch hij, [X.], eigenaar van de boot was omdat [A.] de boot nog niet geheel had betaald en hij, [X.], zich de eigendom van de boot had voorbehouden totdat de boot geheel betaald zou zijn. Volgens [X.] had hij daarom een spoedeisend belang bij opheffing van het beslag op de boot.
4.1.3. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [X.] afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog, kort samengevat, dat tussen partijen niet in geschil was dat de overeenkomst tussen [X.] en [A.], gelet op de tekst van de e-mail van 24 juni 2010 in samenhang met het bepaalde in art. 7A:1576h BW, naar haar strekking als een huurkoopovereenkomst dient te worden gekwalificeerd. Volgens de voorzieningenrechter was de overeenkomst echter niet aangegaan op de wijze als in art. 7A:1576i en j BW voorgeschreven, zodat op grond van het bepaalde in art. 7A:1576j lid 3 BW de overeenkomst als een koop en verkoop op afbetaling had te gelden. Omdat het laatste betekent dat de eigendom van de zaak bij aflevering op de koper is overgegaan, moest, aldus de voorzieningenrechter, ten tijde van de beslaglegging op 10 september 2010 [A.] geacht worden eigenaar te zijn van de boot. Ten aanzien van zijn oordeel dat in dit geval niet aan de vereisten voor een huurkoopovereenkomst was voldaan overwoog de voorzieningenrechter dat de e-mail van 24 juni 2010 in uitgeprinte versie wel als een geschrift kon worden aangemerkt doch dat dit geschrift niet op voormelde datum door [X.] was ondertekend.
4.1.4. De grief van [X.] is gericht tegen voormeld oordeel van de voorzieningenrechter. Volgens [X.] is met de toezending door hem van de e-mail van 24 juni 2010 aan [A.] en de retournering van die van een handtekening voorziene e-mail door [A.] aan [X.] een perfecte overeenkomst van huurkoop ontstaan.
4.2.1. Het hof overweegt allereerst dat geen van beide partijen betwist dat de boot waar het in dit geval over gaat object van een koop op afbetaling dan wel huurkoop kan zijn. Het hof zal er dan ook vooralsnog vanuit gaan dat het niet gaat om een vaartuig als bedoeld in art. 7A:1576 lid 4 onder c BW waarop een dergelijke overeenkomst geen betrekking kan hebben (hoewel de verwijzing naar het vestigen van hypotheek op de boot anders zou kunnen doen vermoeden). Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief voorts dat [X.] en [A.] niet welbewust een overeenkomst van huurkoop hebben willen aangaan maar dat [X.] later heeft begrepen dat de door hem beoogde overeenkomst kennelijk een overeenkomst van huurkoop was.
4.2.2. Het hof stelt voorts vast dat, gelet op het feit dat volgens [X.] zelf al omstreeks 15 juni 2010 een koopovereenkomst terzake de boot tot stand is gekomen, de gestelde afspraak van 24 juni 2010 tussen [X.] en [A.] terzake de betaling van het door [A.] op dat moment nog niet betaalde deel van de koopsom een aanvulling behelst op de oorspronkelijke overeenkomst. Op grond van art. 7A:1576i lid 2 BW geldt ook voor een dergelijke aanvullende overeenkomst, indien deze de oorspronkelijke overeenkomst zodanig wijzigt dat daardoor huurkoop zou ontstaan, dat deze moet worden aangegaan bij authentieke of onderhandse akte die voldoet aan de bepalingen van art. 7A:1576j BW.
4.2.3. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het door [X.] overgelegde stuk als gerelateerd in r.o. 4.1.1 onder f van een dergelijke op 24 juni 2010 tot stand gekomen aanvullende overeenkomst niet blijkt. Het in r.o. 4.1.1 onder f gerelateerde stuk behelst niet meer dan een door “[A.]/ [B.] handelsmaatschappij” aan “[A.]@ [B.]bv.nl” gezonden e-mail. Enige retournering door [A.] aan [X.] op die datum blijkt uit dat stuk niet. Dit nog afgezien van het feit dat een retour e-mail zich niet leent voor de retournering van een van een handtekening voorziene e-mail. [X.] heeft verder gesteld dat de overeenkomst – het hof begrijpt een print van de van een handtekening van [A.] voorziene e-mail van [X.] aan [A.] – door [A.] ook nog per fax aan hem is toegezonden. Een dergelijke fax is door [X.] echter niet bij de gedingstukken overgelegd. Dit betekent dat vooralsnog niet is gebleken van een tussen [X.] en [A.] vóór het beslag op de boot gesloten aanvullende overeenkomst waardoor de eerder tussen hen gesloten koopovereenkomst in een overeenkomst van huurkoop zou zijn gewijzigd.
4.2.4. Gelet op het voorgaande faalt de door [X.] tegen het vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerde grief. Aan het aanbod van [X.] tot nader bewijs wordt voorbijgegaan nu een kort geding als het onderhavige zich voor nadere bewijsvoering niet leent.
4.3.1. Op grond van het voorgaande zal het vonnis van de voorzieningenrechter waarvan beroep worden bekrachtigd. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen.
4.3.2. De door [Y.] c.s. bij memorie van antwoord gevoerde verweren - dat [X.] geen belang meer heeft bij zijn vordering (omdat aangenomen moet worden dat de betalingstermijnen inmiddels zijn verstreken en de vereiste betalingen zijn gedaan) en dat hij geen spoedeisend belang heeft (omdat [X.] en/of [A.] de boot aan het beslag hebben onttrokken waardoor zij over de boot kunnen beschikken) - kunnen onbesproken blijven. Gezien bovenvermelde beslissing hebben [Y.] c.s. bij bespreking van die weren verder geen belang.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [Y.] c.s. tot op heden worden begroot op € 284,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2011.