ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3880

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.401/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Dusamos
  • Y. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2010 aangevochten, waarin de alimentatie voor de vrouw en de minderjarigen was vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft incidenteel beroep ingesteld en verzocht om een hogere alimentatie. De hoofdzaak betreft de vaststelling van de kinderalimentatie voor twee minderjarigen en de partneralimentatie voor de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de man vanaf 15 oktober 2010 een bijdrage van € 595,- per maand per kind verschuldigd is, maar dat hij vanaf 1 januari 2011 geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen. De vrouw heeft een behoefteberekening overgelegd, maar het hof oordeelt dat de man geen alimentatie kan betalen vanwege zijn financiële situatie. De bestreden beschikking is in zoverre vernietigd, en de verzoeken van de vrouw tot alimentatie zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 7 september 2011
Zaaknummer : 200.080.401/01
Rekestnrs. rechtbank : F1 RK 09-872 en F1 RK 10-1157
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr B.J.de Deugd, thans mr. J.M. Wigman te ’s-Gravenhage,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.M. Peet te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 oktober 2010 van de rechtbank Rotterdam, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.080.401/01 (hierna ook: de hoofdprocedure) en heeft daarbij tevens een incidenteel verzoek gedaan tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bij de bestreden beschikking vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen en de uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw. Het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.080.402/01.
De vrouw heeft op 15 april 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De man heeft op 30 mei 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 januari 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 8 februari 2011 een brief van 3 februari 2011 met bijlage;
- op 28 maart 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 23 maart een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 30 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 31 mei 2011 een faxbericht en een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is op 14 april 2011 mondeling behandeld. Bij beschikking van 27 april 2011 heeft het hof de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing omtrent de partneralimentatie geschorst en het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie afgewezen.
De hoofdzaak is op 10 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald, voor zover in deze zaak van belang, dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de bestreden beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [naam], geboren op [datum in] 1999 te [geboorteplaats en geboorteland], en
- [naam], geboren op [datum in] 2002 te [geboorteplaats en geboorteland];
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren:
1. € 296,50 per maand per kind gedurende de periode dat de man de lasten van zowel de voormalige echtelijke woning als van de woning in [naam land] draagt, zijn kosten van rechtsbijstand worden meegewogen en de betalingsregeling met ENECO nog loopt, derhalve tot aan 1 maart 2011;
2. € 374,50 per maand per kind gedurende de periode dat de man de lasten van zowel de voormalige echtelijke woning als van de woning in [naam land] draagt, zijn kosten van rechtsbijstand worden meegewogen en de datum van 1 maart 2011 is verstreken;
3. € 414,50,- per maand per kind gedurende de periode dat de man de lasten van zowel de voormalige echtelijke woning als van de woning in [naam land] draagt en de datum van 15 oktober 2011 is verstreken;
4. € 595,- per maand per kind gedurende de periode dat de man de lasten van de voormalige echtelijke woning draagt, de woning in [naam land] zal zijn verkocht en overgedragen aan een derde-koper en de datum van 15 oktober 2011 is verstreken;
5. € 595,- per maand per kind gedurende de periode dat de man de lasten van de woning in [naam land] draagt, de voormalige echtelijke woning aan een derde is verkocht en overgedragen en de datum van 15 oktober 2011 is verstreken;
6. € 595,- per maand per kind vanaf het tijdstip waarop zowel de voormalige echtelijke woning als de woning in [naam land] zullen zijn verkocht en overgedragen aan een derde-koper en de datum van 15 oktober 2011 is verstreken.
Voorts is aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van:
-een bedrag van € 118,- per maand, voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de man de lasten van de woning in [naam land] nog draagt, de voormalige echtelijke woning aan een derde is verkocht en overgedragen en de datum van 15 oktober 2011 is verstreken;
-een bedrag van € 864,- per maand, voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zowel de voormalige echtelijke woning als de woning in [naam land] zullen zijn verkocht en overgedragen aan een derde-koper en de datum van 15 oktober 2011 is verstreken;
telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De rechtbank heeft verstaan dat genoemde kinderbijdrage en genoemde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, worden gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat:
-de echtscheidingsbeschikking op [datum in] 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaatsnaam];
-de man sinds het najaar 2010 niet langer de lasten van de woning in [naam land] draagt, nu deze woning is verkocht en overgedragen aan een derde-koper;
-de man de lasten van de voormalige echtelijke woning nog steeds draagt, nu de echtelijke woning nog niet is verkocht en overgedragen;
-de betalingsregeling met ENECO niet langer loopt, nu de man onweersproken stelt dat hij de schuld aan ENECO heeft afgelost;
-de kosten van rechtsbijstand ad € 114,- per maand tot 15 oktober 2011, niet langer worden meegewogen, nu de man onweersproken stelt dat hij op de schuld aan zijn advocaat een bedrag van € 3.000,- heeft afgelost, welke stelling wordt bevestigd door zijn advocaat.
Gelet op het voorgaande begrijpt het hof de bestreden beschikking aldus, dat de man vanaf [datum in] 2011 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen verschuldigd is van € 595,- per maand per kind. Een uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw is de man thans nog niet verschuldigd, nu weliswaar de woning in [naam land] is verkocht en overgedragen, maar hij de lasten van de voormalige echtelijke woning nog steeds draagt.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook kinderalimentatie, en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (het hof begrijpt:) voor wat betreft de kinder- en partneralimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
1. alsnog het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen af te wijzen, althans toe te wijzen tot een in goede justitie vast te stellen bedrag, lager dan verzocht aan en beslist door de rechtbank;
2. alsnog het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw af te wijzen, althans toe te wijzen tot een in goede justitie vast te stellen bedrag, lager dan verzocht aan en beslist door de rechtbank.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof:
- in principaal beroep:
het ingestelde hoger beroep van de man af te wijzen, althans de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, met veroordeling van de man in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- in incidenteel beroep:
de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedeeltelijk te vernietigen en, (het hof begrijpt:) in zoverre opnieuw beschikkende, de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie vast te stellen met inachtneming van de grieven van de vrouw, met veroordeling van de man in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen.
5. Het hof ziet aanleiding het principaal en het incidenteel appel gezamenlijk te behandelen.
Ingangsdatum partner- en kinderalimentatie
6. Het hof stelt voorop dat de ingangsdatum van de partneralimentatie tussen partijen niet in geschil is, zodat het hof de ingangsdatum zal vaststellen op [datum in] 2011, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
7. Ten aanzien van de ingangsdatum van de kinderalimentatie bestaat nog discussie. Zo stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ingaat op [datum in] 2011. De vrouw meent dat de door de man te betalen kinderalimentatie op een eerder moment dient in te gaan, te weten per januari 2010. De vader is van mening dat, indien de vrouw in de tussenliggende periode meer kinderalimentatie had willen ontvangen, zij een verzoekschrift wijziging voorlopige voorzieningen had moeten indienen. Zij heeft dit echter nagelaten.
8. Het hof acht het redelijk voor wat betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie aansluiting te zoeken bij de datum van de bestreden beschikking, aangezien de vrouw dat ook zo in haar verweerschrift in eerste aanleg, tevens zelfstandige verzoeken, d.d. 30 maart 2010 heeft verzocht. Het hof acht geen gronden aanwezig om uit te gaan van een eerdere ingangsdatum. Het hof stelt de ingangsdatum aldus vast op 15 oktober 2010.
Kinderalimentatie
Behoefte van de minderjarigen
9. De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van € 595,- per maand per kind staat als niet bestreden vast.
Draagkracht van de man
10. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van twee verschillende perioden, te weten:
a. vanaf 15 oktober 2010 tot 1 januari 2011;
b. vanaf 1 januari 2011.
11. Het hof ziet geen reden, anders dan de rechtbank, om vanaf 1 januari 2011 rekening te houden met de omstandigheid dat de voormalige echtelijke woning op zeker moment zal zijn verkocht en overgedragen. Er is immers nog geen zicht op een spoedige verkoop van die woning. Het hof zal derhalve voor beide perioden de volledige woonlasten (zoals vastgesteld door de rechtbank) meenemen in de berekening van de draagkracht van de man.
a. periode 15 oktober 2010 tot 1 januari 2011
12. Het hof gaat uit van het feitelijk ontvangen jaarinkomen van de man van in totaal € 129.000,- bruto per jaar (inclusief beëindigingvergoeding van € 25.539,19 bruto), zoals blijkt uit de door de man overgelegde jaaropgaven 2010. Het hof zal tevens de in deze jaaropgaven vermelde bijdragen werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van in totaal € 2.262,- in aanmerking nemen bij de berekening van de draagkracht.
13. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de draagkrachtberekening van de man rekening dient te worden gehouden met de werkelijke eigenaarslasten, aangezien het gaat om een niet-gemiddelde woning waaraan niet-gemiddelde lasten zijn verbonden. De vrouw is van mening dat er geen rekening dient te worden gehouden met de werkelijke last en dat het standaardbedrag van € 95,- per maand dient te worden gehanteerd. Indien wel rekening zou worden gehouden met het feit dat partijen een duurdere woning hadden, dient volgens de vrouw slechts rekening te worden gehouden met een bedrag van € 873,58 ter zake onroerende zaakbelasting over 2010, een bedrag van € 163,12 ter zake aanslag waterschapsbelasting (eigenaarsdeel) over 2010 en een bedrag van € 300,- per kwartaal ter zake mandeligheid. Dit betekent dat er sprake is van overige woonlasten van in totaal € 2.236,73 per jaar, zijnde € 186,39 per maand.
14. De man stelt dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met de werkelijke eigenaarslasten ad € 242,- per maand. Immers, de voormalige echtelijke woning van partijen betreft geen standaardwoning. Het is dan ook niet redelijk om de hogere kosten, die nu eenmaal samenhangen met een aanzienlijk duurdere woning en die niet verdisconteerd zijn in de standaardbedragen uit de bijstandsnorm of het forfaitaire bedrag, buiten beschouwing te laten.
15. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat het in de onderhavige zaak gaat om een niet-gemiddelde woning waaraan niet-gemiddelde lasten zijn verbonden. Het hof ziet derhalve aanleiding om niet enkel het forfaitaire bedrag van € 95,- per maand in aanmerking te nemen bij de berekening van de draagkracht van de man. Het hof volgt de vrouw in haar stelling dat er (dan) rekening dient te worden gehouden met het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, aanslag waterschapsbelasting (eigenaarsdeel) en de mandeligheid. Het hof houdt derhalve rekening met € 186,39 per maand. De overige lasten, te weten premie woonverzekering, premie aansprakelijkheidsverzekering en kosten onderhoud cv-ketel en ventilatie unit, dienen naar het oordeel van het hof uit de voor de man geldende bijstandsnorm te worden voldaan.
Ziektekosten
16. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door de man opgevoerde kosten voor (de aanschaf en het onderhoud van) zijn contactlenzen.
17. Het hof ziet, anders dan de rechtbank, wel aanleiding om rekening te houden met de kosten voor (de aanschaf en het onderhoud van) contactlenzen aan de zijde van de man. Tussen partijen staat vast dat het gaat om niet voor vergoeding in aanmerking komende ziektekosten.
Overige
18. Het hof houdt voorts rekening met de door de rechtbank in aanmerking genomen lasten van de voormalige echtelijke woning, een premie ziektekostenverzekering van € 123,80 per maand, een verplicht eigen risico van € 14,- per maand alsmede met de kosten omgangsregeling van € 60,- per maand, nu deze niet zijn betwist.
Het hof houdt net als de rechtbank tot 1 maart 2011 rekening met de maandelijkse afbetaling van € 223,- op een schuld aan ENECO. Hetzelfde geldt voor de kosten van rechtsbijstand (€ 114,- per maand gedurende één jaar).
19. Gelet op het bovenstaande en rekening houdend met de door de rechtbank in aanmerking genomen heffingskortingen, de gebruikelijke belastingen en het fiscale voordeel, becijfert het hof de draagkracht van de man voor de periode vanaf 15 oktober 2010 tot 1 januari 2011 op € 1.841,- per maand.
b. vanaf 1 januari 2011.
Verdiencapaciteit van de man
20. De man meent dat de rechtbank ten onrechte bij de berekening van zijn financiële draagkracht een inkomen van € 97.458,- bruto per jaar heeft gehanteerd. Volgens hem houdt de rechtbank ten onrechte geen rekening met het verlies van de baan van de man, zoals dat ten tijde van de behandeling ter zitting in eerste aanleg werd verwacht en in de correspondentie nadien onder de aandacht is gebracht.
21. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij moet worden geacht zich redelijkerwijs te kunnen verwerven.
22. Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen en de vrouw, voldoende onderbouwd waarom dient te worden uitgegaan van zijn feitelijke inkomenssituatie. Gebleken is dat de man niet vrijwillig is vertrokken bij zijn werkgever; zijn dienstverband bij [naam werkgever]. te [plaats] is beëindigd per 1 november 2010 vanwege bedrijfseconomische omstandigheden. Als gevolg daarvan heeft de man een ontslagvergoeding ontvangen. In november 2010 is de man een nieuw dienstverband aangegaan, dat per 30 november 2010 weer is beëindigd (binnen de proeftijd). Van deze verbreking van het dienstverband door zijn nieuwe werkgever kan de man naar het oordeel van het hof geen verwijt worden gemaakt. Het komt immers regelmatig voor dat kort na het aangaan van een nieuw dienstverband dit wordt verbroken. Momenteel ontvangt de man een WW-uitkering van € 2.448,60 bruto per vier weken, hetgeen overeenkomt met € 2.653,- bruto per maand exclusief vakantiegeld.
23. Anders dan de vrouw heeft betoogd, is het hof, gelet op het bovenstaande, en gezien de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat in deze sprake is van een inkomensverlies dat niet verwijtbaar en niet voor herstel vatbaar is.
24. Het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof voorts van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij genoegzame inspanningen heeft geleverd om een baan te vinden, doch dat dit tot op heden niet is gelukt. Onder deze omstandigheden acht het hof het redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van het feitelijk inkomen dat hij momenteel ontvangt, te weten een WW-uitkering van € 2.653,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
25. Indien daarnaast rekening wordt gehouden met de volledige woonlasten van de man (waaronder een forfait overige eigenaarslasten van 186,- per maand) alsmede de niet betwiste premie ziektekostenverzekering, verplicht eigen risico en kosten omgangsregeling, komt het hof tot de conclusie dat de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2011 geen alimentatie voor de minderjarigen toelaat.
Draagkracht van de vrouw
Inkomen
26. Bij de draagkrachtberekening van de vrouw gaat het hof uit van de meest recente financiële gegevens. De vrouw heeft een jaaropgaaf 2010 aan het hof overgelegd (als productie 9 bij haar verweer, tevens incidenteel appel), waaruit blijkt van een inkomen van € 33.996,- per jaar. Het hof zal uitgaan van het bedrag zoals vermeld in deze jaaropgaaf. Het hof zal tevens de in deze jaaropgaaf vermelde bijdrage werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van € 2.239,- in aanmerking nemen bij de berekening van de draagkracht.
27. Wat betreft de door de man gestelde – en door de vrouw betwiste – mogelijkheden voor de vrouw om haar inkomen uit arbeid te verhogen tot € 50.000,-, verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn door de vader geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden.
Lasten
28. De vrouw stelt dat zij voor de door haar terug te betalen kinderopvangtoeslag van in totaal € 14.342,- een betalingsregeling heeft getroffen met de Belastingdienst, zodat zij per maand een bedrag van € 660,- per maand dient te betalen. De vrouw meent dat met het betalen van deze schuld rekening dient te worden gehouden bij de berekening van haar draagkracht. Ter zake heeft de vrouw de definitieve beschikkingen kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst over de jaren 2008, 2009 en 2010 overgelegd.
29. De man stelt dat er geen gegronde reden is die het rechtvaardigt de door de vrouw te veel ontvangen kinderopvangtoeslag als schuld in haar draagkrachtberekening op te nemen. De vrouw heeft immers de gelden ontvangen en geconsumeerd. Bovendien had de vrouw kunnen voorzien dat de ontvangen kindertoeslag te hoog was.
30. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat zij een terugbetalingsverplichting aan de Belastingdienst heeft ter zake kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010 en dat zij op die schuld feitelijk dient af te lossen. Het hof zal met deze terugbetalingsverplichting derhalve rekening houden.
31. Het hof houdt voorts rekening met de door de rechtbank in aanmerking genomen financiële gegevens, te weten een huur van € 839,45 per maand, premie ziektekostenverzekering van € 123,80 per maand alsmede het verplicht eigen risico ten bedrage van € 14,- per maand, nu de man daartegen geen grieven heeft gericht.
Conclusie
32. Gelet op het bovenstaande en rekening houdend met de door de rechtbank in aanmerking genomen heffingskortingen en de gebruikelijke belastingen, komt het hof tot de conclusie dat de vrouw geen draagkracht heeft om enig aandeel in de kosten van de minderjarigen voor haar rekening te nemen.
33. De te bepalen alimentatie wordt begrensd door de vastgestelde draagkracht en behoefte, waarbij de laagste van de twee de alimentatie maximeert. Nu gebleken is dat de man voldoende draagkracht heeft om over de periode van 15 oktober 2010 tot 1 januari 2011 kinderalimentatie te voldoen, wordt deze alimentatie in onderhavig geval begrensd door de behoefte van de minderjarigen, te weten € 595,- per maand per kind. Voor de periode vanaf 1 januari 2011 heeft de man geen draagkracht.
Partneralimentatie
34. Gelet op hetgeen hiervoor onder punt 20 tot en met 25 is overwogen, laat de draagkracht van de man met ingang van [datum in] 2011, zijnde de ingangsdatum van de partneralimentatie, geen ruimte voor het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw.
35. De man stelt dat de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw ten onrechte de zogenaamde hofformule heeft gehanteerd. Hij voert daartoe aan dat de hofformule slechts bruikbaar is indien de werkelijke behoefte aan de hand van bekende elementen in het uitgavenpatroon van de vrouw niet bekend zijn. Aangezien de vrouw in eerste aanleg een behoefteberekening heeft overgelegd, had haar behoefte volgens de man vastgesteld moeten worden aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële kosten van haar levensonderhoud. Daarbij komt volgens de man dat de rechtbank bij het hanteren van de hofformule geen rekening heeft gehouden met noodzakelijke correcties, omdat aantoonbaar is dat de vrouw op een aantal posten aanmerkelijk lagere lasten heeft dan 60% van het toenmalige gezin, waaronder de woonlasten. Zijn conclusie is dat de hofnorm in dit geval geen passend instrument is om de behoefte te bepalen.
36. Aangezien de man zich niet kan verenigen met het hanteren van de hofformule geldt voor de behoefte van de vrouw als uitgangspunt dat rekening gehouden dient te worden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
De vrouw heeft een behoefteberekening overgelegd (productie 1 bij haar verweer, tevens incidenteel appel), waaruit volgt dat haar behoefte € 2.399,- netto per maand bedraagt.
37. Omdat de draagkracht van de man met ingang van [datum in] 2011, zijnde de ingangsdatum van de partneralimentatie, geen ruimte laat voor het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud, en de vrouw in haar behoefteberekening ook posten met een tijdelijk karakter, zoals de aflossing van de schuld aan de belastingdienst heeft opgenomen, kan het hof de behoefte van de vrouw in dit stadium van de procedure niet vaststellen.
Conclusie
38. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de draagkracht van de man met ingang van [datum in] 2011 geen alimentatie voor de minderjarigen en derhalve ook niet voor de vrouw toelaat, zodat de bestreden beschikking in zoverre moet worden vernietigd.
Proceskostenveroordeling
39. Het hof ziet geen reden om, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de proceskosten en daarmee af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken van familierechtelijke aard de kosten worden gecompenseerd. Dit verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
40. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 15 oktober 2010 tot 1 januari 2011 op € 595,- per maand per kind;
wijst het (zelfstandige) verzoek van de vrouw in eerste aanleg tot het verkrijgen van kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2011 alsnog af;
wijst voorts het (zelfstandige) verzoek van de vrouw in eerste aanleg tot het verkrijgen van partneralimentatie met ingang van [datum in] 2011 alsnog af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Dusamos en Ydema, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2011.