ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3433

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.191-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Leuven
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang met een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 september 2011, gaat het om de ontzegging van het recht op omgang van de vader met zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. el Joghrafi, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. J.Th. Mulder, verzet zich tegen de omgangsregeling. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft onderzoek verricht naar de situatie. Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 19 mei 2010, waarin het de Raad verzocht om advies over de omgangsregeling en de communicatie tussen de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen de ouders, wat communicatie en samenwerking bemoeilijkt. De Raad concludeert dat omgang tussen de vader en de minderjarige in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De moeder steunt deze conclusie, terwijl de vader zich verzet tegen de ontzegging van zijn omgangsrecht. Hij pleit voor een omgangsregeling onder begeleiding van een derde partij, maar het hof oordeelt dat de spanningen bij de moeder en de gevolgen voor de ontwikkeling van de minderjarige zwaarder wegen.

Het hof overweegt dat, op basis van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, een kind recht heeft op omgang met de niet met het gezag belaste ouder, maar dat dit recht kan worden ontzegd indien er zwaarwegende belangen van het kind in het geding zijn. Gezien de situatie en het advies van de Raad, besluit het hof om de ontzegging van het recht op omgang te bekrachtigen. Het hof roept beide ouders op om hulp te zoeken om de situatie te verbeteren, met het oog op de toekomst van de minderjarige. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 7 september 2011
Zaaknummer : 200.034.191/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-3225 (echtscheiding) en
F1 RK 06-2532 (verdeling)
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Rotterdam-Hoogvliet,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.Th. Mulder te Rotterdam.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van
19 mei 2010, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking is de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover het betreft de beëindiging van het gezamenlijk gezag en is bepaald dat het ouderlijk gezag over de minderjarige: [naam minderjarige], geboren [in] 2006 (verder: de minderjarige) voortaan aan de moeder toekomt. Voorts is de raad verzocht een onderzoek in te stellen zoals in rechtsoverweging 14 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen. De beslissing ten aanzien van de omgang is pro forma aangehouden.
Op 4 februari 2011 is bij het hof het raadsrapport van 27 januari (het hof leest:) 2011 ingekomen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op dit rapport te reageren.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 9 maart 2011 een brief van diezelfde datum ingekomen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 20 mei 2011 een brief van diezelfde datum ingekomen.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog de afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige.
2. Het hof heeft de raad in zijn tussenbeschikking van 19 mei 2010 verzocht onderzoek te verrichten naar en advies te geven over de navolgende vragen, en het hof daarover schriftelijk te informeren:
a. Is er thans sprake van één of meer van de in het derde lid van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van het recht van de vader op omgang met de minderjarige?
b. Op welke wijze kan, indien er geen sprake is van enige ontzeggingsgrond, het beste vorm worden gegeven aan contactherstel en omgang tussen de vader en de minderjarige, daarbij rekening houdende met het feit dat er thans in het geheel geen communicatie plaatsvindt tussen de ouders?
3. De raad concludeert op basis van het onderzoek dat omgang op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige en dat hiermee sprake is van een grond voor ontzegging van het recht van de vader op omgang met de minderjarige.
4. De moeder onderschrijft de conclusie van de raad.
5. De vader kan zich niet verenigen met de conclusie van de raad dat er zwaarwegende gronden zijn om het recht op omgang te ontzeggen. Ten aanzien van de spanningen van de moeder stelt de vader dat zij tot op heden geen hulpverlening heeft ingeschakeld voor de verwerking van de door haar gestelde ervaringen. Voorts is hij van mening dat het belangrijk is om de minderjarige zo jong mogelijk kennis te laten maken met de vader en omgangscontacten te starten. Een omgangsregeling kan volgens de vader onder begeleiding van het Omgangshuis en een derde (familielid) plaatsvinden. Begeleiding van het Omgangshuis zouden de spanningen bij de moeder kunnen verminderen doordat zij de vader dan niet hoeft te zien. Hij acht het van essentieel belang dat hij als vader in ieder geval een kans krijgt om contacten te hebben met de minderjarige.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek heeft een kind recht op omgang met de niet met het gezag belaste ouder. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien sprake is van één van de in het derde lid van gemeld artikel opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
7. Uit het raadsonderzoek van 27 januari 2011 komt naar voren dat er sprake is van een ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen de ouders waardoor zij niet in staat zijn met elkaar te communiceren en zelfstandig vorm te geven aan een omgangsregeling. In het bijzonder is het hof gebleken dat het vertrouwen van de moeder in de vader zo fundamenteel beschadigd is door gebeurtenissen in het verleden en haar angst voor de vader, dat zij niet in staat is op enigerlei wijze met hem te communiceren en de minderjarige op een positieve manier te begeleiden in zijn contact met de vader. De raad heeft vastgesteld dat omgang tussen de vader en de minderjarige tot zodanige spanningen bij de moeder zal leiden dat de ontwikkeling van de minderjarige daardoor bedreigd gaat worden. Gelet op zijn jonge leeftijd, acht het hof, het advies van de raad in aanmerking nemende, het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige en acht het hof grond aanwezig om de vader het recht op omgang te ontzeggen. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de vader om een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen, is afgewezen. Hetgeen de vader in zijn reactie op het raadsrapport heeft gesteld, kan niet leiden tot een andersluidend oordeel.
8. Onverminderd het vorenstaande en onder verwijzing naar rechtsoverweging 13 van eerdergenoemde tussenbeschikking van 19 mei 2010, geeft het hof zowel de moeder als de vader dringend in overweging om - in het belang van de minderjarige - voor zichzelf hulp te zoeken, de moeder om hetgeen is gebeurd tijdens de relatie van partijen te verwerken en de vader om meer inzicht te krijgen in zijn eigen rol in het geheel. Het hof merkt daarbij op dat een ontzegging van omgang tussen een ouder en een minderjarige een in tijd beperkt karakter heeft en dat het de taak is van beide ouders is, waar mogelijk, de gronden voor een ontzegging van omgang weg te nemen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Kamminga, bijgestaan door
mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2011.