GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 105.004.144/01
Rolnummer (oud) : C05/01798
Zaak- en rolnummer rechtbank : 478414 / 05-4587
Arrest van 6 september 2011
[appellant]
wonende te 's-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.F.L. Beckand te Zoetermeer,
PUNT & VAN DE WEERDT BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Punt & Van de Weerdt,
advocaat: mr. J.C. Meijroos te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 28 november 2005 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het op 27 september 2005 door de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton – locatie 's-Gravenhage (hierna: de kantonrechter), tussen partijen gewezen vonnis. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Daarna heeft hij een akte, houdende vermeerdering van eis (reconventie) en overleggen stukken (met producties), genomen. Daarop is door Punt & Van de Weerdt bij antwoordakte gereageerd, die gevolgd is door een antwoordakte van 13 oktober 2009 (met producties) van de kant van [appellant]. Tenslotte heeft Punt & Van de Weerdt bij memorie van antwoord, genomen ter rolle van 19 april 2011, de grieven bestreden. Hierna heeft Punt & Van de Weerdt haar procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 Het gaat in dit geding in hoofdzaak om het volgende.
1.1 Punt & Van de Weerdt heeft in opdracht en ten behoeve van [appellant] fiscale en advieswerkzaamheden verricht, waarbij [appellant] aanvankelijk is bijgestaan door de aan dat kantoor verbonden medewerker [medewerker 1] (hierna: [medewerker 1]). Deze werkzaamheden bestonden deels uit het instellen van cassatieberoep in enkele fiscale kwesties en deels uit het onderzoeken van de aansluiting van door [appellant] uitgevoerde betalingen op aanslagen die aan [appellant] waren opgelegd. Deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden van mei 2002 tot januari 2003. Daar-voor heeft Punt & Van de Weerdt aan [appellant] gespecificeerde nota's gezonden die door hem zijn voldaan.
1.2 Toen in oktober 2003 beslist was op de ingediende cassatieberoepen en de belastingdienst het voornemen had geuit executiemaatregelen te nemen had [medewerker 1] het kantoor verlaten. Een andere medewerker van Punt & Van de Weerdt, [medewerker 2] (hierna: [medewerker 2]), heeft toen het werk van [medewerker 1] overgenomen (hetgeen door [appellant] is erkend bij memorie van grieven onder B. sub 11.).
1.3 [medewerker 2] heeft onder meer een bespreking met de belastingdienst gearrangeerd, die is gehouden op 12 december 2003 en waaraan door hem en [appellant] is deelgenomen. Tijdens de bespreking is ingegaan op de diverse al of niet openstaande aanslagen en op de aansluiting van door [appellant] verrichte betalingen op die aanslagen. Dat heeft geresulteerd in een, naar het hof begrijpt: voorlopig, compromis waarvan [appellant] enige tijd nadien afstand genomen heeft. Aan de werkzaamheden van [medewerker 2] is toen een einde gekomen.
1.4 Punt & Van de Weerdt heeft voor de werkzaamheden van [medewerker 2] facturen van 19 januari en 24 maart 2004 gezonden, tot een gezamenlijke grootte van
€ 1.969,45. Punt & Van de Weerdt heeft [appellant] bij herhaling tot betaling aangemaand en, toen betaling uitbleef, een procedure bij de kantonrechter ingeleid. [appellant] heeft in deze procedure verweer gevoerd.
1.5 Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter alle weren verworpen en [appellant] veroordeeld tot betaling van evengenoemde hoofdsom, vermeerderd met € 272,- ter zake van buitengerechtelijke kosten en € 82,54 ter zake van contractuele vertragingsrente vanaf 2 februari 2004 tot 18 februari 2005, dus een bedrag van in totaal € 2.323,99, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 18 februari 2005 tot de dag van voldoening. Voorts is [appellant] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Punt & Van de Weerdt.
2.1 Met de eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat in het midden kan worden gelaten of er een (schriftelijke of mondelinge) overeenkomst tussen partijen heeft bestaan over de kosten. Volgens [appellant] was een dergelijke afspraak wel gemaakt tussen hem en [medewerker 1] maar stond het [medewerker 2] niet vrij daarop voort te bouwen.
2.2 Het hof kan [appellant] hierin niet volgen. Punt & Van de Weerdt heeft zich erop beroepen dat in 2002 een contractuele relatie is ontstaan tussen haar en [appellant], hetgeen [appellant] niet bestreden heeft. Aan de van de zijde van Punt & Van de Weerdt te verrichten werkzaamheden (bijstand en advies) is uitvoering gegeven door [medewerker 1]. [appellant] heeft erkend dat [medewerker 2] diens werkzaamheden heeft overgenomen. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat [appellant] daartegen bezwaar heeft gemaakt. [appellant] heeft zelf gesteld dat hij de zaak met [medewerker 2] telefonisch besproken heeft, voorafgaand aan het overleg met de belasting-dienst, en dat [appellant] aan dat overleg heeft deelgenomen. Zoals Punt & Van de Weerdt eerder voor de werkzaamheden van [medewerker 1] declaraties had gezonden (die door [appellant] zijn voldaan) mocht Punt & Van de Weerdt dat ook doen voor de werkzaamheden van [medewerker 2]. De contractuele relatie had [appellant] immers met Punt & Van de Weerdt.
2.3 [appellant] stelt verder dat hij vergeefs om specificaties heeft verzocht en dat het als tardief te beschouwen is dat Punt & Van de Weerdt die pas in de procedure bij de kantonrechter heeft overgelegd. Bovendien was [appellant] naar zijn zeggen toen niet meer in staat de juistheid van de specificaties te controleren.
Punt & Van de Weerdt heeft betoogd dat haar nota's altijd vergezeld gaan van specificaties en dat haar geen brieven van [appellant] hebben bereikt waarin deze om specificaties zou hebben gevraagd. Bovendien moet het [appellant] volgens haar mogelijk geweest zijn om de specificaties achteraf te controleren.
2.4 Het hof laat in het midden of Punt & Van de Weerdt terstond specificaties bij haar nota's heeft gevoegd alsook of [appellant] daarom heeft verzocht nadat hij aanmaningen had ontvangen. Deze aspecten zouden, gelet op de hierna vastgestelde toereikendheid ervan, alleen een rol hebben kunnen spelen bij de beslissing omtrent de proceskosten.
Voorts is het hof van oordeel dat de nota's voldoende duidelijk en op de in de rechts- en belastingadviespraktijk gebruikelijke wijze gespecificeerd zijn en dat [appellant], gegeven hetgeen hij zelf in de gedingstukken over de werkzaamheden van [medewerker 2] te berde heeft gebracht en gezien het relatief korte tijdsverloop tussen de uitvoering van die werkzaamheden en de overlegging van de specificaties, geen probleem kan hebben gehad met het leggen van verbanden tussen de hem bekende werkzaamheden en de gegeven specificaties. In dat licht gezien treft de betwisting van de omvang van de werkzaamheden geen doel.
2.5 De eerste grief wordt verworpen.
3.1 Deze grief stelt in de eerste plaats de vraag aan de orde of [appellant] in eerste aanleg op juiste wijze een eis in reconventie heeft ingesteld alsook of de kantonrechter daaraan ten onrechte voorbij is gegaan.
3.2 Bij een als conclusie van antwoord in eerste aanleg beschouwde brief, gericht tot "de President van het Kantongerecht te Den Haag", heeft [appellant], die zich toen niet van juridische bijstand had voorzien, het volgende gesteld:
"Conclusie: twee adviezen die van elkaar verschillen met een schade ad. 2.662,41 euro exclusief betaalde kosten aan de belastingadviseur. waarbij ik nog duidelijk wil stellen dat ik een tegenvordering zal instellen om deze schade ad. 3.159,46 euro terug te krijgen van P & W."
"Bovengenoemde punten in aanmerking genomen zal het U duidelijk zijn dat ik de vordering van de tegenpartij volstrekt van de hand van wijs, waarbij ik nog duidelijk wil stellen dat ik een tegenvordering zal instellen om door mij gedane betalingen ad. 3.159,46 euro terug te krijgen ( zie productie 7 ).".
Deze productie 7 bestaat uit een vel papier met een optelling van drie bedragen, gevolgd door twee nota's en een zestal rekeningoverzichten van Punt & Van de Weerdt. Twee van die bedragen kunnen in verband gebracht worden met de andere stukken.
3.3 Punt & Van de Weerdt heeft kennelijk in de geciteerde passages niet een eis in reconventie gelezen en is daarop – dan ook – bij repliek niet ingegaan.
3.4 Bij conclusie van dupliek heeft [appellant], die zich in dat stuk met D.J. aanduidt, nog gesteld:
"Alsnog vordert D.J. een bedrag ad 3.159,46 euro incl. BTW van P & W ( zie productie 7 van conclusie van antwoord van D.J. ).".
3.5 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen:
"Gedaagde stelt bij dupliek een tegenvordering van € 3.159,46 in.".
en
"Aan deze stellingen […] wordt voorbijgegaan. Dat geldt ook voor de tegenvordering, die bij antwoord had moeten worden ingesteld (artikel 137 Rv).".
3.6 Het hof begrijpt deze rechtsoverwegingen aldus dat de kantonrechter in de geciteerde passages van de conclusie van antwoord slechts een voornemen van [appellant] om te eniger tijd een rechtsvordering tegen Punt & Van de Weerdt in te stellen heeft gelezen en dat hij de geciteerde passage van de conclusie van dupliek als een eis in reconventie heeft geïnterpreteerd.
3.7 Ook het hof is van oordeel dat de aangehaalde stellingen van [appellant] in de conclusie van antwoord, nu deze slechts van een uiterst summiere en niet goed te begrijpen onderbouwing zijn voorzien, veeleer als een intentieverklaring zijn te beschouwen en niet als een eis in reconventie, waartegen Punt & Van de Weerdt zich behoorlijk heeft kunnen verdedigen. De aangehaalde passage uit de conclusie van dupliek kon niet als een eis in reconventie worden uitgelegd, aangezien die alleen bij conclusie van antwoord kan worden ingesteld.
3.8 Bij memorie van grieven en bij akte heeft [appellant] een verduidelijking en onderbouwing van zijn (vermeerderde) vordering gegeven, maar het hof passeert dat eveneens. Nu in eerste aanleg geen eis in reconventie is ingesteld kan die eis ook niet in hoger beroep worden vermeerderd; bovendien kan volgens artikel 353, eerste lid Rv niet (voor het eerst) in hoger beroep een eis in reconventie kan worden ingesteld. Het hof laat de akte houdende vermeerdering van eis verder onbesproken.
3.9 Voor zover [appellant] met zijn grief tevens heeft willen klagen over het feit dat de kantonrechter zijn klacht over de kwaliteit van het werk van [medewerker 2] heeft gepasseerd overweegt het hof het volgende.
3.9.1 [appellant] heeft gesteld dat het werk van [medewerker 2] niet aansloot op het werk van [medewerker 1] en dat hij niet op diens conclusies is doorgegaan.
Het hof acht dit betoog niet op een begrijpelijke manier onderbouwd. [appellant] heeft met betrekking tot het werk van [medewerker 1] de door deze geschreven brieven van 22 mei 2002 en 30 mei 2002 (alleen het eerste blad) alsmede een (concept-?)brief van 30 juli 2002, alle gericht tot de belastingdienst, overgelegd. Deze zien op de aanslagen F01.7400 en F.01.7501. [medewerker 1] vraagt in de brieven om opheldering over een aantal punten. [appellant] heeft verder een faxbericht van 15 december 2003 van de belastingdienst overgelegd, waarbij de kennelijk in het op 12 december 2003 gehouden overleg aan de orde geweest zijnde vaststellingsovereenkomst wordt toegezonden. Die overeenkomst heeft mede betrekking op aanslagen met voormelde nummers. Het hof leidt hieruit af dat ook [medewerker 2], net als [medewerker 1], de gewenste opheldering heeft verzocht.
3.9.2 [appellant] stelt verder dat [medewerker 2] voorheen bij de belastingdienst heeft gewerkt.
Het hof ziet dat niet als een bezwaar, veeleer als een mogelijk voordeel voor [appellant] omdat deze aldus kon profiteren van de praktijkkennis van [medewerker 2].
Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat [medewerker 2] zich niet slechts door het belang van zijn cliënt, [appellant], heeft laten leiden, constateert het hof dat dat verwijt niet genoegzaam onderbouwd is.
3.9.3 [appellant] voert voorts aan dat de belastingdienst kennelijk voorafgaand aan het genoemde overleg door [medewerker 2] was geïnformeerd over het standpunt van [appellant].
Het hof acht dat een normale gang van zaken om te bevorderen dat het overleg een efficiënt karakter zou hebben. Dat [medewerker 2] aldus een geheimhoudingsplicht geschonden zou hebben wordt door [appellant] niet gesteld.
3.9.4 Tenslotte verwijt [appellant] aan Punt & Van de Weerdt dat [medewerker 2] dossierstukken ter hand heeft gesteld aan de boekhoudster van [appellant], die daarvan vervolgens gebruik gemaakt heeft in een gerechtelijke procedure tussen deze partijen.
Wat hier ook van zij, bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van de hieraan te verbinden gevolgen, ziet het hof in deze stelling van [appellant] geen grond om te concluderen dat Punt & Van de Weerdt geen aanspraak kan maken op een passende vergoeding voor de werkzaamheden die [medewerker 2] voor [appellant] heeft verricht.
3.9.5 [appellant] heeft verder niet voldoende onderbouwd dat er (andere) redenen zijn om aan te nemen dat Punt & Van de Weerdt niet een passende vergoeding in rekening heeft gebracht.
3.9.6 [appellant] heeft tenslotte nog aangevoerd dat de kantonrechter een fout heeft gemaakt in rechtsoverweging 11 van het bestreden vonnis in relatie tot het dictum daarvan. [appellant] maakt echter niet duidelijk waaruit die fout bestaat. De kantonrechter heeft toegewezen wat hierboven sub 1.5 is verwoord en dat sluit aan op de genoemde rechtsoverweging. De kantonrechter heeft aldus niet enig bedrag "dubbel" toegewezen.
3.10 Ook grief II wordt verworpen.
4 Aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod wordt als te weinig gespecificeerd voorbijgegaan.
5 Nu geen van de grieven doel treft rest slechts de conclusie dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.
Bij deze uitkomst is het passend dat [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Punt & Van de Weerdt.
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Punt & Van de Weerdt tot op heden begroot op € 244,- voor verschotten en € 948,- voor salaris advocaat, en bepaalt dat [appellant] deze bedragen binnen 14 dagen na deze uitspraak dient te voldoen, bij gebreke waarvan hij daarover van de 15e dag de wettelijke rente verschuldigd is;
- verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.F. Tan-de Sonnaville, C.J. Verduyn en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2011 in aanwezigheid van de griffier.