GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 28 september 2011
Zaaknummer : 200.086.814/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-3371
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Venneman te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Logtenberg te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
advocaat mr. K. Logtenberg te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 4 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 februari 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder en de grootmoeder moederszijde hebben op 18 juli 2011 gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 13 juli 2011 een brief van 12 juli 2011 met bijlage;
- op 24 augustus 2011 een brief van 18 augustus 2011 met bijlage.
De zaak is op 31 augustus 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder en de grootmoeder moederszijde, bijgestaan door hun advocaat;
- mevrouw E. Donkervoort namens de raad.
De advocaat van de moeder en de grootmoeder moederszijde heeft ter terechtzitting een aanvullend stuk overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 14 juni 2010 van de rechtbank en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 14 juni 2010 is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 december 2010, teneinde alsdan te bezien of de situatie zich zozeer heeft verbeterd dat ruimte ontstaat voor een omgangsregeling dan wel of ruimte is ontstaan om met behulp van mediation te proberen de communicatie over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2007] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, te verbeteren.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige, waarbij de minderjarige één keer in de twee weken een weekend bij hem zal verblijven, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is vast komen te staan dat de moeder en de grootmoeder moederszijde bij beschikking van 8 februari 2011 van de rechtbank Rotterdam met rekestnummer F2 RK 10-2351 gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. De man is de biologische vader van de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de grootmoeder moederszijde.
2. De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn inleidende verzoek alsnog toe te wijzen dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht, kosten rechtens.
3. De moeder en de grootmoeder moederszijde bestrijden het beroep en verzoeken de bestreden beschikking in stand te houden en het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen.
4. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat hij kennelijk ongeschikt is tot omgang. De man beseft dat hij in de maanden na het verbreken van de relatie met de moeder veel dingen verkeerd heeft gedaan. Hij stelt vanaf eind september 2008 echter geen contact meer met de moeder te hebben gezocht. Er is volgens hem dan ook geen enkele reden om er thans nog van uit te gaan dat hij ongeschikt is tot omgang. De man betoogt dat hij altijd goed voor de minderjarige heeft gezorgd en hem nooit iets heeft aangedaan. Naar zijn mening kan het feit dat hij zich niet heeft laten behandelen niet met zich brengen dat hij kennelijk ongeschikt is tot omgang. De man wijst erop dat de rechtbank nooit heeft aangegeven welke behandeling hij zou moeten ondergaan en bij welke instantie hij dit zou moeten doen. De man begrijpt dat de communicatie tussen hem en de moeder zou moeten worden verbeterd. Doordat de moeder niet wenst mee te werken aan mediation komt dit echter niet van de grond. Volgens de man mag dit niet tot gevolg hebben dat geen omgang tussen hem en de minderjarige kan worden opgestart.
Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat hij recent een aantal gesprekken heeft gehad bij De Waag (centrum voor ambulante forensische psychiatrie). Er is door De Waag nog geen behandelplan opgesteld.
5. De moeder en de grootmoeder moederszijde stellen zich op het standpunt dat de man ongeschikt is tot omgang en dat omgang voorts in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Zij geven te kennen dat de man hen jarenlang heeft lastiggevallen. Er is zoveel gebeurd dat zij geen vertrouwen meer in de man kunnen hebben. De moeder en de grootmoeder moederszijde zijn nog altijd erg bang voor de inmenging van de man in hun leven. Zij vrezen dat hij de minderjarige meer kwaad dan goed zal doen. Zij zijn ook nog steeds bang dat de man de minderjarige mee zal nemen naar Turkije omdat hij daar in het verleden vaak mee heeft gedreigd. De moeder en de grootmoeder moederszijde wijzen erop dat de man geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij thans is veranderd.
6. Namens de raad is ter terechtzitting verklaard dat een omgangsregeling veel spanningen zal opleveren. Omdat de minderjarige in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt, acht de raad omgang thans niet in zijn belang. De raad juicht het toe dat de man hulp heeft gezocht bij De Waag. Naar de mening van de raad is de situatie nu echter nog onvoldoende gewijzigd om opnieuw te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling. De man zal daarvoor eerst met stukken moeten komen waaruit blijkt dat hij succesvol is behandeld.
7. Het hof neemt als vaststaand aan dat er tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
8. Het hof overweegt als volgt. In beginsel hebben het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek limitatief genoemde gronden voor ontzegging. Door de rechter wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder en de grootmoeder moederszijde geen enkel vertrouwen hebben in de man. Nadat de relatie tussen de man en de moeder in mei 2008 is geëindigd, heeft de man de moeder en haar ouders, bij wie de moeder destijds met de minderjarige woonde, gedurende een aantal maanden lastig gevallen. De moeder heeft meerdere malen aangifte tegen de man gedaan. Uiteindelijk is de man strafrechtelijk veroordeeld wegens stalking. Ter terechtzitting heeft de man toegegeven dat zijn gedrag behoorlijk extreem is geweest. In september 2008 is de moeder op zichzelf gaan wonen en heeft zij de opvoeding van de minderjarige aan haar ouders overgelaten omdat zij wist dat zij de minderjarige niet kon bieden wat hij nodig had. De man is omstreeks die tijd gestopt met het lastigvallen van de moeder en haar ouders. Grootvader moederszijde is in april 2009 overleden. De minderjarige woont nog altijd bij de grootmoeder moederszijde en verblijft ieder weekend bij de moeder.
10. Nu het thans na jaren vol onrust eindelijk rustig lijkt te zijn rondom de minderjarige, acht het hof het geenszins in het belang van de minderjarige om hem opnieuw in een spanningsvolle situatie terecht te laten komen. Aangezien de moeder en de grootmoeder moederszijde nog steeds zeer angstig zijn voor de man en onder geen beding met hem in gesprek willen gaan, staat vast dat een omgangsregeling veel spanningen met zich zal brengen. Naar het oordeel van het hof is omgang op dit moment dan ook in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het gegeven dat de man thans naar eigen zeggen onder behandeling is bij De Waag, brengt hierin geen verandering. De man heeft lange tijd geen hulp gezocht en ook nu heeft hij geen concreet behandelplan overgelegd. Pas als blijkt dat de man daadwerkelijk heeft gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in zijn handelen en de gevolgen van dit handelen, zal er mogelijk een basis kunnen worden gecreëerd voor omgang tussen de man en de minderjarige.
11. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, zij het met verbetering van gronden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van den Wildenberg en Punselie, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2011.