ECLI:NL:GHSGR:2011:BU2505

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.519
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. van Leuven
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties en psychische problemen van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige was verlengd tot 24 april 2012. De vader verzocht het hof om deze machtiging te beëindigen, onderbouwd met argumenten over de psychische toestand van de moeder en de impact daarvan op de minderjarige.

Tijdens de zitting op 3 augustus 2011 waren de vader en zijn advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van Jeugdzorg. De moeder, pleegouders en de raad voor de kinderbescherming waren niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De vader betwistte de claims van Jeugdzorg over de psychische problemen van de minderjarige en stelde dat de minderjarige bij hem goed functioneert. Jeugdzorg daarentegen stelde dat de minderjarige gesloten is en moeite heeft met het uiten van emoties, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om haar welzijn te waarborgen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat Jeugdzorg onvoldoende heeft aangetoond dat de uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. Het hof oordeelde dat de vader in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat de psychische problemen van de moeder niet automatisch betekenen dat de minderjarige niet bij de vader kan wonen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing beëindigd per 17 augustus 2011, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De overige verzoeken van de vader zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 10 augustus 2011
Zaaknummer : 200.089.519/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-926 en JE RK 11-999
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.D.A. Geleijns te 's-Gravenhage,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [pleegouders],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 april 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 25 juli 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 8 juli 2011 een brief van 7 juli 2011 met bijlage;
- op 12 juli 2011 een brief van 11 juli 2011 met bijlagen;
- op 19 juli 2011 een brief van 18 juli 2011 met bijlagen;
De zaak is op 3 augustus 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M.A.Y. Fierstra en mevrouw J. Ratterman namens Jeugdzorg.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De moeder, de pleegouders en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige) gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, verlengd van 24 april 2011 tot 24 april 2012, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 4 februari 2011. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte - waaronder het verzoek van de vader tot vervanging van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden - is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Vaststaat dat de vader het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de periode van 24 april 2011 tot 24 april 2012 en de vervanging van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland door een zodanige stichting in een andere provincie.
2. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen is verlengd tot 24 april 2012 en, opnieuw beschikkende, de machtiging direct te beëindigen, althans het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging alsnog af te wijzen;
subsidiair: de stichting die toezicht heeft over de minderjarige te vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie indien het primaire verzoek in hoger beroep van de vader wordt afgewezen en de machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd.
3. Jeugdzorg bestrijdt zijn beroep.
4. De vader kan zich niet verenigen met de uithuisplaatsing van de minderjarige. Hij voert zes grieven aan.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5. In zijn eerste grief betwist hij dat de minderjarige dwangmatige tics heeft en stemmen hoort. Zij heeft hier zeker geen last van als zij bij hem thuis is. Verder betwist de vader dat zijn terugkeer naar de voormalige echtelijke woning, in de buurt waar het delict heeft plaatsgevonden, heeft geleid tot onrust in de buurt hetgeen zijn weerslag heeft gehad op de minderjarige. Het is de moeder geweest die hierop geschokt heeft gereageerd en de minderjarige daar mee heeft belast. De vader ontkent een terugslag in het gedrag van de minderjarige en betoogt dat er te veel gewicht wordt toegekend aan de reactie van de moeder.
Volgens de vader heeft de terugplaatsing van de broer van de minderjarige bij hem niet tot spanningen tussen de ouders geleid. Ook stelt de vader dat de minderjarige kennelijk loyaliteitsgevoelens heeft jegens zowel het pleeggezin als jegens hem. Dit moet echter niet in de weg staan aan terugplaatsing van de minderjarige bij de vader.
6. Jeugdzorg stelt dat de minderjarige erg gesloten is en moeite heeft met het uiten van haar emoties. Het projectgezin waar de minderjarige verblijft maakt melding van dwangmatigheden en tics. Dit is afgenomen door therapie, maar toegenomen na het stoppen van de therapie. Er is duidelijkheid nodig over de toekomst van de minderjarige. Het gedrag van de minderjarige wordt veroorzaakt door spanningen door nieuwe ontwikkelingen zoals een bezoekregeling bij de vader thuis en een bezoekregeling met de moeder. De school en het projectgezin maken zich zorgen over de minderjarige. De vader bagatelliseert de mogelijke impact van het door hem begane zedendelict op de minderjarige. Zij zou hiermee door derden kunnen worden geconfronteerd. Uiteindelijk heeft de vader hierover in juni 2011 met de minderjarige gesproken, hetgeen volgens Jeugdzorg positief is. De moeder van de minderjarige heeft gedreigd geruchten over het zedendelict in de buurt en de toekomstige school van de minderjarige te zullen verspreiden indien de minderjarige bij de vader gaat wonen. Ook heeft zij gesteld dat zij in dat geval de minderjarige zal ontvoeren. De daden van de moeder kunnen veel spanning opleveren bij [de minderjarige] en bij de thuissituatie bij de vader hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor haar sociale, - en emotionele ontwikkeling. Ook de strijd tussen de ouders onderling zal een enorme belasting blijven betekenen voor de minderjarige. Terugplaatsing bij een van de ouders is alleen verantwoord als fysieke en psychische veiligheid gegarandeerd kan worden. De huidige relatie van de ouders biedt dit echter niet, aldus Jeugdzorg. Jeugdzorg acht het risico aanwezig dat de relatie tussen de moeder en de minderjarige zwaar onder druk zal komen te staan indien de minderjarige bij de vader gaat wonen. Jeugdzorg stelt dat het van groter belang is er voor te waken dat de relatie van de minderjarige met beide ouders in tact blijft. Dit kan alleen worden bewerkstelligd door de minderjarige uit huis geplaatst te houden, en op deze grond acht Jeugdzorg de noodzaak tot uithuisplaatsing aanwezig.
De minderjarige heeft altijd met plezier in het projectgezin gewoond, maar is plotseling van mening veranderd en wil bij de vader wonen. Dit komt volgens Jeugdzorg doordat de weekenden bij vader positief verlopen, de minderjarige ziet dat haar broer het fijn vindt bij de vader, er door omstandigheden een negatieve interactie is ontstaan tussen de minderjarige en haar huisgenootjes, de vader de minderjarige vermoedelijk emotioneel onder druk zet en de minderjarige door te zeggen dat zij bij haar vader wil wonen extra aandacht probeert te trekken. Herstel van de relatie met het projectgezin is naar de mening van Jeugdzorg mogelijk.
7. Het hof overweegt als volgt.
8. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing slechts mag worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
9. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat Jeugdzorg onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog langer noodzakelijk is in verband met haar opvoeding en verzorging of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De door Jeugdzorg gestelde vrees dat de band met de moeder wordt verbroken en het loyaliteitsconflict ten aanzien van de moeder wordt vergroot wanneer de minderjarige bij de vader woont, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om te rechtvaardigen dat de minderjarige niet bij de andere ouder, de vader, mag wonen. Aan de zijde van de moeder is sprake van psychische problemen, ten gevolge waarvan de kinderen niet ten volle van haar moederschap kunnen genieten. Jeugdzorg vreest dat daarvan ten aanzien van [de minderjarige] nog minder het geval zal zijn als besloten wordt dat zij bij de vader gaat wonen. Wat de belcontacten betreft zal dit, zo onderkent het hof, wellicht het geval zijn. Echter, ten aanzien van de broer van [de minderjarige], [naam broer], is niet gebleken dat zijn verblijf bij de vader contacten met de moeder onmogelijk heeft gemaakt, terwijl evenmin is gebleken dat de moeder – sinds [naam broer] bij zijn vader woont - een lastercampagne in de omgeving van de vader is gestart. Het is voor het hof geen gegeven dat Jeugdzorg, zonder gedegen onderzoek, een goede belangenafweging maakt, door te stellen dat de dreigende gevolgen van de psychische problemen aan de zijde van de moeder tot gevolg moeten hebben dat de minderjarige niet mag worden verzorgd en opgevoed door de vader. Het hof is van oordeel dat Jeugdzorg bij een eventuele verwezenlijking van de door Jeugdzorg ingeschatte risico’s andere middelen zou kunnen inzetten om schade bij de minderjarige te vermijden of te beperken.
10. Medebepalend voor dit oordeel is dat het hof ter terechtzitting is gebleken dat er bij Jeugdzorg geen zorgen zijn over de opvoedkundige capaciteiten van de vader. De minderjarige heeft vier aaneengesloten weken van de zomervakantie bij de vader doorgebracht, hetgeen – onbetwist door Jeugdzorg – goed is verlopen. Er loopt een ondertoezichtstelling voor de minderjarige, zodat Jeugdzorg – mochten zich problemen voordoen – kan interveniëren in het gezin van de vader.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing beëindigen per 17 augustus 2011.
Het hof gaat er van uit dat de vader zijn toezegging, dat hij zijn toestemming zal geven voor de benodigde individuele therapie voor de minderjarige zodra de situatie omtrent haar verblijfplaats duidelijk is, gestand zal doen.
12. Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven en het bewijsaanbod van de vader geen bespreking meer.
13. Het hof beslist als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], eindigt op 17 augustus 2011;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Van Leuven en Bos, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2011.