ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8839

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-10/00731
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht met betrekking tot een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd op 2 augustus 2008, bedroeg € 51,20, bestaande uit € 2,20 aan parkeerbelasting en € 49 aan kosten. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, maar de Inspecteur wees het bezwaar af. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd, omdat hij op het moment van parkeren een aanvraag voor een parkeervergunning had ingediend. De Inspecteur daarentegen stelde dat de parkeervergunning pas geldig is na betaling van de verschuldigde parkeerbelasting. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2011 was de Inspecteur aanwezig, maar belanghebbende niet. Hij had zich afgemeld en geen uitstel gevraagd.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op 2 augustus 2008 geen geldige parkeervergunning had, omdat de betaling van de parkeerbelasting pas op 4 augustus 2008 had plaatsgevonden. De relevante wettelijke bepalingen uit de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen zijn in de beoordeling betrokken. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende ten tijde van het parkeren niet beschikte over een vergunning waarvoor parkeerbelasting was betaald.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is op 21 september 2011 in het openbaar uitgesproken door mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00731
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer d.d. 21 september 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 augustus 2010, nummer AWB 09/104 betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.
Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 2 augustus 2008 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 51,20 bestaande uit € 2,20 aan parkeerbelasting en € 49 aan kosten. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 augustus 2011, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 juni 2011 aan belanghebbende op het adres [a-straat 1], [0000 XX] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende heeft voor de zitting telefonisch bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. De Inspecteur heeft ingevolge een door het Hof ter zitting gedane verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde, de toelichting behorende bij het aanvraagformulier parkeervergunning bewoners en de folder “parkeren vergunninghouder” inclusief sectorindeling, ingezonden. Het Hof rekent deze stukken tot de gedingstukken en heeft gelet op de inhoud ervan, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft middels het invullen en ondertekenen van het formulier ‘Aanvraag Parkeervergunning Bewoners’ een parkeervergunning aangevraagd voor het voertuig met kenteken [XX-XX-XX].
3.2. De gemeente heeft bij brief met als dagtekening 16 juli 2008 aan belanghebbende
– voor zover hier van belang - het volgende medegedeeld.
“ Geachte heer [X],
U heeft een aanvraag gedaan voor een 1e Bewonersvergunning voor het voertuig met kenteken [XX-XX-XX] voor het adres [a-straat 1].
Inleiding
Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 19 december 2006 de “Beleidsregels Parkeervergunningen Dordrecht” vastgesteld. (…).
Uw aanvraag voldoet aan deze voorwaarden.
Besluit
Wij verlenen u een vergunning voor […]. Deze vergunning wordt u toegestuurd binnen twee weken na ontvangst van uw betaling (incasso of apart toe te sturen acceptgiro).
Bezwaarmogelijkheid
Als u niet eens bent met dit besluit, kunt u binnen zes weken na dagtekening van deze brief schriftelijk bezwaar maken. (…)”
3.3. Op 2 augustus 2008 stond op of omstreeks 14.40 uur stond de auto van belanghebbende, met kenteken [XX-XX-XX] geparkeerd op de locatie [Q] te [Z]. Deze locatie is aangewezen als plaats waar mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting.
3.4. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat in de auto van belanghebbende geen geldige parkeervergunning dan wel een geldig parkeerkaartje aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.
3.5. Belanghebbende heeft op 4 augustus 2008 de vergunning betaald en het vergunningsbewijs ontvangen.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt – zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
- de vergunnende beslissing dan wel de parkeervergunning is op 16 juli 2008 verstrekt, het parkeerbewijs was ten tijde van het parkeren duidelijk zichtbaar in de auto aanwezig en op
4 augustus 2008 is niet de parkeervergunning maar het vignet van de vergunning betaald en afgehaald.
4.3. De Inspecteur heeft daartegenover het volgende aangevoerd:
- de parkeervergunning is pas geldig op het moment dat deze is betaald. Op 4 augustus 2008 heeft belanghebbende de parkeervergunning betaald en het vergunningsbewijs meegekregen.
4.4. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Wettelijke bepalingen
6.1. Parkeerbelastingen worden geheven ingevolge de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen (hierna: Verordening). Voor zover van belang voor het onderhavige hoger beroep luiden de bepalingen van deze Verordening als volgt:
Artikel 1 onderdeel m (Begripsomschrijving)
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder vergunningsbewijs: het schriftelijke bewijsstuk van de vergunning dat aan de vergunninghouder wordt verstrekt nadat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan.
Artikel 2 (Belastbaar feit)
Onder de naam “parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
1. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
2. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Artikel 5 (Ontstaan van de belastingschuld)
1. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. De belasting bedoeld in artikel 2, tweede lid, is verschuldigd bij de aanvang van het tijdvak waarvoor het vergunningbewijs geldig is.
Artikel 6 (Wijze van heffing en termijnen van betaling)
3. De belasting bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald voor of bij de aanvang van het tijdvak waarvoor het vergunningsbewijs geldig is.
Beoordeling
6.2. De parkeerbelasting wordt geheven bij wege van feitelijke betaling bij een parkeermeter (feitelijke parkeerbelasting) of bij wege van betaling voor een parkeervergunning. De feitelijke parkeerbelasting wordt niet geheven indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor belasting is betaald. Ingevolge artikel 6 van de Verordening moet in het geval van een parkeervergunning de parkeerbelasting uiterlijk bij de aanvang van het tijdvak waarvoor het vergunningsbewijs geldig is, betaald worden.
6.3.1. Het staat vast dat belanghebbende op het tijdstip van parkeren op 2 augustus 2008 wel een besluit met dagtekening van 16 juli 2008 inhoudende toekenning van een parkeer-vergunning had, doch nog geen parkeerbelasting had betaald. Ook had belanghebbende geen vergunningsbewijs aangezien deze pas wordt afgegeven nadat de verschuldigde belasting is voldaan. Aangezien belanghebbende ten tijde van het parkeren niet beschikte over een vergunning waarvoor parkeerbelasting is betaald en ook niet is gebleken dat hij anderszins parkeerbelasting heeft betaald, heeft de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag opgelegd.
6.3.2. De stelling van belanghebbende dat na de betaling van de parkeerbelasting op
4 augustus 2008, de parkeervergunning met terugwerkende kracht geldig is vanaf de datum van het besluit van 16 juli 2008 vindt geen steun in de Verordening of enige wettelijke bepaling.
6.4. Vorenstaande voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten
Het Hof acht in hoger beroep geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 21 september 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.