ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8528

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.082.753.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Stollenwerck
  • Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht inzake kinderalimentatie. De vader heeft op 23 februari 2011 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 24 november 2010, waarin zijn alimentatieverplichting voor zijn minderjarige kinderen was vastgesteld. De vader verzoekt het hof om de alimentatie ten behoeve van zijn kinderen, geboren in 1994 en 1996, te verlagen naar nihil of naar een lager bedrag, omdat hij sinds 1 augustus 2009 een WW-uitkering ontvangt in plaats van een inkomen uit arbeid. Het hof heeft de zaak op 30 juni 2011 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, en dat de financiële draagkracht van de vader is veranderd. De vader heeft zijn financiële situatie onderbouwd met stukken, waaruit blijkt dat zijn draagkracht voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 op € 107,- per kind per maand en voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 op € 105,50 per kind per maand is vastgesteld. De moeder heeft de stellingen van de vader betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat de behoefte van de minderjarigen, die op € 900,- per maand is vastgesteld, niet ter discussie staat.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatieverplichting van de vader aangepast aan zijn huidige financiële situatie. De vader is nu verplicht om de gewijzigde alimentatiebedragen te betalen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 31 augustus 2011
Zaaknummer : 200.082.753/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-9359
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.J.M. Habets te Schiedam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 23 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
24 november 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De moeder heeft op 19 april 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 2 maart 2011 een brief van 1 maart 2011 met bijlage;
- op 20 juni 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 13 mei 2011 een faxbericht van 12 mei 2011 met bijlagen (welk faxbericht als brief is ontvangen op 16 mei 2011);
- op 25 mei 2011 een faxbericht en een brief van 24 mei 2011 met bijlagen.
De zaak is op 30 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader, inhoudende de bij beschikking van 29 april 2009 van de rechtbank Dordrecht aan hem opgelegde alimentatieverplichting ten behoeve van na te noemen minderjarigen te wijzigen en met ingang van 1 augustus 2009 op nihil te stellen, althans een zodanig bedrag en zodanig tijdstip als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
- bij beschikking van 5 december 2001 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is de inhoud van het tussen partijen op 20 oktober 2001 gesloten echtscheidingsconvenant opgenomen;
- in het tussen partijen op 20 oktober 2001 gesloten echtscheidingsconvenant (verder: het echtscheidingsconvenant) zijn partijen, onder meer, het volgende overeengekomen:
“3.1 De man zal met ingang van de datum waarop de vrouw en de kinderen de echtelijke woning verlaten als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw betalen een bedrag van f 350,00 per kind per maand, bij vooruitbetaling vóór de eerste van de maand te voldoen en te vermeerderen met elke wettelijk kindertoelage waarop de man aanspraak kan maken.
3.2 Deze bijdrage ten behoeve van de kinderen zal jaarlijks te beginnen met ingang van 1 januari 2003 worden verhoogd volgens de thans geldende wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW.
3.3 De draagkrachtruimte van de man voor de betaling van kinderalimentatie is gebaseerd op de arbeidsovereenkomst die tussen de man en [naam werkgever] is gesloten op 10 mei 2001 [...]”;
- bij beschikking van 29 april 2009 van de rechtbank Dordrecht is de ten behoeve van na te noemen minderjarigen opgelegde alimentatieverplichting van de vader gewijzigd en is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader met ingang van 1 mei 2009 aan de moeder een alimentatie ten behoeve van na te noemen minderjarigen dient te betalen van € 300,- per kind per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook kinderalimentatie) van de minderjarigen:
- [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1994 te [geboorteplaats], en
- [de minderjarige sub 2], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats],
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn oorspronkelijke verzoek in te willigen en de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen over de periode van 1 augustus 2009 tot 1 maart 2010 op nihil te stellen, althans de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor zover het de periode betreft van 1 augustus 2009 tot
1 maart 2010 te bepalen op een bedrag van maximaal € 31,- per kind per maand, althans op een bedrag van maximaal € 56,- per maand per kind.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Wijziging van omstandigheden
4. De vader heeft onweersproken gesteld dat hij met ingang van
1 augustus 2009 een uitkering uit hoofde van de WW ontvangt in plaats van een inkomen uit dienstverband. Er is daardoor sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5. Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW voordoet, dient de door de vader te betalen kinderalimentatie opnieuw te worden vastgesteld, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.
Behoefte van de minderjarigen
6. De behoefte van de minderjarigen, te weten € 900,- per maand, staat tussen partijen niet ter discussie, zodat het hof deze als vaststaand beschouwt.
Draagkracht van de vader
7. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wijziging van omstandigheden slechts aanwezig was in de periode van 1 augustus 2009 tot 1 februari 2010. De vader heeft aantoonbaar geen inkomsten uit arbeid gehad van 1 augustus 2009 tot 1 maart 2010, zodat over deze gehele periode sprake is van gewijzigde omstandigheden en niet slechts tot 1 februari 2010.
8. De moeder begrijpt uit het appelschrift van de vader dat hij in maart 2010 weer werk heeft gevonden. Tijdens de zitting bij de rechtbank in mei 2010 had de vader dus zijn inkomensverlies al feitelijk hersteld. Het had dan ook op de weg van de vader gelegen om de rechtbank hierover te informeren. Dit heeft hij echter nagelaten. De moeder is dan ook van mening dat de rechtbank het standpunt van de vader, inhoudende dat zijn inkomensverlies niet voor herstel vatbaar is, terecht niet heeft gevolgd en heeft beslist dat de wijziging van omstandigheden slechts aanwezig was tot 1 februari 2010.
9. Uit de eerst in hoger beroep door de vader overgelegde stukken blijkt dat de vader met ingang van 3 augustus 2009 tot en met 28 februari 2010 een WW-uitkering heeft ontvangen en sinds
1 maart 2010 weer werk heeft. Het hof zal, mede nu de moeder ter zitting te kennen heeft gegeven daartegen niet langer bezwaar te hebben, bij de berekening van de draagkracht van de vader het door de rechtbank op goede gronden in aanmerking genomen tijdvak verlengen tot
1 maart 2010.
10. De vader heeft een aantal grieven gericht tegen de bestreden beschikking, die betrekking hebben op de toepassing van de (fiscale) heffingen en toeslagen zoals deze in verschillende jaren te gelden hebben. De moeder heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Het hof zal derhalve bij de berekening van de draagkracht van de vader de normbedragen hanteren die voor dat betreffende belastingjaar gelden. Dit betekent dat het hof voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 zal uitgaan van de (fiscale) heffingen (met uitzondering van de arbeidskorting) en toeslagen zoals deze in de tweede helft 2009 te gelden hadden en voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 van de (fiscale) heffingen (met uitzondering van de arbeidskorting) en toeslagen zoals deze te gelden hadden in de eerste helft van het belastingjaar 2010.
Inkomen
11. Uit de door de vader in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening blijkt een inkomen van € 31.447,- bruto per jaar, exclusief vakantietoeslag (WW-uitkering). Dit bedrag is door de rechtbank overgenomen in de bestreden beschikking. Nu de hoogte van dit bedrag niet in geschil is, zal het hof van dit bedrag uitgaan bij de berekening van de draagkracht van de vader over de periode van 1 augustus 2009 tot 1 maart 2010.
12. De vader stelt dat de rechtbank de inkomensafhankelijke vergoeding Zorgverzekeringswet van de uitkeringsinstantie ten onrechte heeft bepaald op € 2.210,-. Immers, bij 7,05 procent komt deze neer op € 2.340,- per jaar. De moeder merkt op dat de rechtbank kennelijk is uitgegaan van de daadwerkelijk door de uitkeringsinstantie vastgestelde inkomensafhankelijke vergoeding Zorgverzekeringswet, hetgeen de moeder juist voorkomt.
13. Het hof zal, anders dan de rechtbank, uitgaan van een door de uitkeringsinstantie vergoede inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van € 2.233,- voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 (6,9 procent) en van € 2.340,- voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 (7,05 procent).
Bijstandsnorm
14. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Volgens hem dient zijn nieuwe echtgenote te worden betrokken in de berekening van zijn draagkracht. Bij beschikking van 29 april 2009 van de rechtbank Dordrecht is ook rekening gehouden met deze nieuwe echtgenote. De vader mocht er dan ook op grond van deze beschikking vanuit gaan dat zijn echtgenote de tijd gegund zou worden om de Nederlandse taal te leren en zich zodanig om of bij te scholen totdat zij in staat zou zijn op passend niveau arbeid te gaan zoeken en te aanvaarden.
15. De moeder stelt dat de rechtbank er terecht van uit is gegaan dat de vader bij het bepalen van zijn draagkracht moet worden gezien als een alleenstaande en dat met de nieuwe echtgenote van de vader geen rekening moet worden gehouden.
16. Het hof zal, evenals de rechtbank, bij de berekening van de draagkracht van de vader uitgaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. De vader heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn huidige echtgenote niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De enkele stelling dat zij de Nederlandse taal nog niet machtig is (en nog taallessen volgt) en daardoor nog geen passende arbeid kan vinden, acht het hof daartoe onvoldoende grondslag. De huidige echtgenote van de vader heeft volgens hem in Roemenië een goede opleiding genoten en woont inmiddels drie en een half jaar in Nederland. Naar het oordeel van het hof kan dan ook van haar worden gevergd dat zij thans in haar eigen levensonderhoud voorziet. Het hof zal, gelet op het voorgaande en anders dan de rechtbank, geen rekening houden met de heffingskorting ad € 1.987,- aan de zijde van de echtgenote van de vader.
Woonlasten
17. Nu de echtgenote van de vader in staat wordt geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, mag ook van haar worden verwacht dat zij een bijdrage levert in de woonlasten van de vader. Het hof zal dan ook rekening houden met de helft van deze woonlasten, te weten € 246,- (afgerond).
Premie ziektekostenverzekering
18. De vader stelt dat hij op grond van zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenote ook gehouden is om haar premie ziektekostenverzekering te voldoen. Zelfs als zij in staat kan worden geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, betekent dat niet dat hij niet gehouden is haar te onderhouden, aldus de vader. Artikel 8 EVRM brengt met zich dat er een redelijke belangenafweging dient te worden gemaakt. Indien het de vader onmogelijk wordt gemaakt zijn huidige echtgenote feitelijk te onderhouden, vormt dat een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn recht op gezinsleven.
19. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM, aangezien het in het licht van het hiervoor onder 16 overwogene de eigen verantwoordelijkheid van de vader en zijn echtgenote is – en voor hun rekening komt - dat er voor gekozen is dat de echtgenote van de vader niet werkt en dus geen eigen inkomsten heeft. Het hof zal derhalve deze stelling van de vader passeren en bij de berekening van de draagkracht slechts rekening houden met de premie ziektekostenverzekering aan de zijde van de vader. Dit betekent dat het hof voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 rekening zal houden met de bedragen zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, te weten in totaal € 104,- per maand (93,- nominale premie en 11,- aanvullende premie) en een verplicht eigen risico van € 14,- per maand. Voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 zal het hof rekening houden met een bedrag van € 96,50 per maand (nominale premie) en een verplicht eigen risico van € 14,- per maand (overeenkomstig de stukken die als bijlage 6 bij het beroepschrift zijn gevoegd).
Omgangskosten
20. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat partijen van mening verschillen over de frequentie met betrekking tot de omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige. De vader stelt dat hij iedere maand omgang heeft met de minderjarigen en de moeder stelt dat hij slechts één keer in de drie maanden contact met hen heeft. Gelet op de stellingen van partijen acht het hof het redelijk om een frequentie van één keer in de twee maanden in aanmerking te nemen, zodat in de draagkrachtberekening van de vader rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 5,- per maand aan omgangskosten.
Schulden
21. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossingen van zijn schulden ad € 401,- per maand. De vader heeft wel degelijk in eerste aanleg de schulden, looptijden, aflossingen en saldi inzichtelijk gemaakt. In hoger beroep heeft de vader nog een overzicht opgesteld teneinde duidelijkheid te verschaffen over zijn schuldensituatie. De vader heeft in 2009 effectief € 567,- per maand en in 2010 € 548,- per maand aan zijn schuldeisers betaald. De vader is dan ook van mening dat er op zijn minst rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 401,- per maand aan aflossing schulden.
22. De moeder is van mening dat de rechtbank terecht geen rekening heeft gehouden met de aflossing op de schulden ad € 401,- per maand. Ook thans heeft de vader nagelaten om de schulden, looptijden, aflossingen en saldi inzichtelijk te maken. Verder is onvoldoende aannemelijk geworden dat het gaat om schulden die stammen uit de periode waarin partijen gehuwd waren.
23. Het hof overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat op iemands draagkracht in beginsel alle schulden van invloed zijn. Daarbij is niet doorslaggevend of het een huwelijkse schuld betreft of niet. Het hof zal, gelet op hetgeen omtrent de aflossing van de schulden voldoende uit de stukken blijkt, voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 maart 2010 rekening houden met een aflossing van gemiddeld € 530,- per maand.
Conclusie
24. Gezien het bovenstaande en rekening houdend met de algemene heffingskorting en de gebruikelijke belastingen, becijfert het hof de financiële draagkracht van de vader voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 op een bedrag van in totaal € 214,- per maand, derhalve € 107,- per kind per maand, en voor de periode van 1 januari 2010 tot
1 maart 2010 op een bedrag van in totaal € 211,- per maand, derhalve € 105,50 per kind per maand.
Draagkracht van de moeder
25. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de moeder eveneens uitgaan van de normbedragen zoals die voor dat betreffende jaar gelden. Dit betekent dat het hof voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 zal uitgaan van de (fiscale) heffingen en toeslagen zoals deze in de tweede helft 2009 te gelden hadden en voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 van de (fiscale) heffingen en toeslagen zoals deze te gelden hadden in de eerste helft 2010. Voorts zal het hof uitgaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Partner van de moeder
26. De vader stelt dat de moeder samenleeft als ware zij gehuwd met haar ex-echtgenoot de heer [naam ex-echtgenoot]. De vader heeft al lange tijd het vermoeden dat zij, ook na hun echtscheiding, zijn blijven samenwonen. Dit vermoeden wordt bevestigd door het rapport van Recherchebureau [naam recherchebureau] d.d. 2 juni 2010, aldus de vader. Een en ander betekent dat de moeder haar kosten van levensonderhoud kan delen met een partner, waardoor haar draagkrachtruimte groter is dan zij doet voorkomen. Bovendien dient de heer [naam ex-echtgenoot] (nog steeds) te worden aangemerkt als de stiefvader van de minderjarigen.
27. De moeder betwist de stelling van de vader. De moeder is zowel uit de echt als feitelijk van de heer [naam ex-echtgenoot] gescheiden. Zij heeft nog wel contact met hem en hij komt nog wel eens bij haar langs, maar dat betekent niet dat zij samenwoont als ware zij gehuwd.
28. Naar het oordeel van het hof heeft de vader onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de moeder met de heer [naam ex-echtgenoot] samenleeft, waardoor zij haar kosten kan delen. Uit het door de vader overgelegde rechercherapport d.d. 2 juni 2010, dat bovendien ziet op een beperkte periode, kan niet worden afgeleid dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en elkaar wederzijds verzorgen. Het hof zal derhalve bij de berekening van de draagkracht van de moeder, in het bijzonder met betrekking tot haar woonlasten, geen rekening houden met deze partner. Nu onbetwist is dat de moeder en de heer [naam ex-echtgenoot] van echt gescheiden zijn, heeft de heer [naam ex-echtgenoot] geen alimentatieverplichting ten behoeve van de minderjarigen.
Inkomen
29. Het hof houdt voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 rekening met het inkomen van de moeder zoals dat is vastgesteld door de rechtbank, te weten € 15.709,- bruto per jaar (conform jaaropgaven 2009). Voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 houdt het hof rekening met de bedragen die vermeld staan op de jaaropgaven 2010, in totaal € 9.153,- bruto per jaar. De in deze jaaropgaven opgenomen bijdragen werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet bedragen in totaal € 790,- (2009) respectievelijk € 533,- (2010). Ook daarmee zal het hof rekening houden.
Premie ziektekostenverzekering en het kindgebonden budget
30. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een verplicht eigen risico Zorgverzekeringswet ad € 14,- per maand. Ter zitting heeft de vader niet langer bezwaar gemaakt tegen dit bedrag, aangezien de moeder door middel van het overleggen van stukken heeft aangetoond dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
31. Het hof zal voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde financiële gegevens. Voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 zal het hof, anders dan in 2009, uitgaan van een premie ziektekostenverzekering van € 129,45 (nominaal € 99,50 en aanvullend € 29,95), zoals blijkt uit het door de moeder overgelegde polisblad zorgverzekering 2010. Het hof zal voorts rekening houden met een verplicht eigen risico van € 14,- per maand.
32. Het hof houdt voorts rekening met een kindgebonden budget van € 1.849,-, nu dit onvoldoende is betwist.
Overige lasten (en toeslagen)
33. Het hof zal voorts, nu daartegen geen grieven zijn gericht, rekening houden met een woonlast van € 321,-, een huurtoeslag van € 114,- en een zorgtoeslag van € 57,- aan de zijde van de moeder.
Conclusie
34. Gezien het bovenstaande en rekening houdend met de door de rechtbank in aanmerking genomen heffingskortingen (waartegen niet is gegriefd) en de gebruikelijke belasting, becijfert het hof de financiële draagkracht van de moeder voor de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 op een bedrag van in totaal € 317,- per maand, derhalve € 158,50 per kind per maand. Voor de periode van 1 januari 2010 tot maart 2010 heeft de moeder geen draagkracht.
Draagkrachtvergelijking
35. Nu de gezamenlijke draagkracht van de ouders over beide periodes lager is dan de behoefte van de minderjarigen, kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven en wordt de bijdrage van ieder van de ouders beperkt tot wat zij elk op grond van hun draagkracht aan kinderalimentatie kunnen betalen. Hieruit volgt dat de vader over de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 € 107,- per maand per kind en vanaf 1 januari tot 1 maart 2010 € 105,50 per maand per kind aan kinderalimentatie dient te betalen
36. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de periode van 1 augustus 2009 tot 1 maart 2010 en, opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 29 april 2009 van de rechtbank Dordrecht - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 op € 107,- per maand per kind en van 1 januari 2010 tot 1 maart 2010 op € 105,50 per maand per kind;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Stollenwerck en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2011.