ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8524

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.082.730.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Stollenwerck
  • Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van alimentatiebeschikking in hoger beroep met betrekking tot partner- en kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man jegens de vrouw en hun kinderen. De man had in hoger beroep de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 november 2010 verzocht, waarin zijn alimentatieverplichtingen waren vastgesteld. De vrouw had op haar beurt een incidenteel appel ingediend, waarin zij verzocht om een verhoging van de alimentatie. De man stelde dat zijn financiële situatie was verslechterd door gezondheidsproblemen en dat hij niet in staat was om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de financiële situatie van de man beoordeeld, waarbij het hof rekening hield met zijn inkomsten en uitgaven, inclusief de zorg voor zijn stiefkinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende draagkracht had om de alimentatie te voldoen zoals eerder was bepaald. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 307,- per maand per kind, met ingang van 28 mei 2010. Tevens is de partneralimentatie op nihil gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het overige verzoek van de man en de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 31 augustus 2011
Zaaknummer : 200.082.730/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-4165
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. van der Loo te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.A.E. Ohlenroth te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De jongmeerderjarige],
geboren [in] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 23 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 november 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 15 april 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 17 juni 2011 per fax een (het hof begrijpt:) verweerschrift op het incidenteel appel ingediend met als bijlagen een tweetal alimentatieberekeningen (bij brief ingekomen bij het hof op 21 juni 2011).
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 10 maart 2011 een brief van 9 maart 2011 met bijlagen;
- op 14 april 2011 een brief van 13 april 2011 met bijlagen;
- op 21 juni 2011 een brief van 20 juni 2011 met bijlagen (die bijlagen zijn ingekomen per faxbericht op 17 juni 2011);
van de zijde van de jongmeerderjarige:
- op 21 april een brief van 20 april 2011 met bijlagen, te weten een kopie van het paspoort van de jongmeerderjarige alsmede een machtiging van de jongmeerderjarige waarin staat vermeld dat hij de vrouw machtigt om namens hem de procedure te voeren tegen de man in deze zaak;
van de zijde van de advocaat van de vrouw:
- op 27 april 2011 een brief van 26 april 2011 met bijlagen, waaronder de machtiging van de jongmeerderjarige in origineel.
De zaak is op 30 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 1 juli 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 1 juli 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en – uitvoerbaar bij voorraad – de door verzoekers getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het aan die beschikking gehechte convenant d.d. 11 juni 2009, door de rechtbank opgenomen. Voorts is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man:
- met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen (en de jongmeerderjarige) aan de vrouw, die na te noemen minderjarigen (en de thans jongmeerderjarige) verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 386,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, tegen kwijting, aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 630,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij de bestreden beschikking is – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juli 2009 – de door de man met ingang van 28 mei 2010 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 30,- bruto per maand bepaald en is het verzoek van de man, tot verlaging van de bijdrage voor de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen tot € 175,- per kind per maand, afgewezen. Voorts is het verzoek van de vrouw tot bepaling dat de man zijn verplichting tot het bijdragen in de schoolkosten dient na te komen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, alsmede de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, dan wel van verzorging en opvoeding (hierna ook kinderalimentatie) van:
- de jongmeerderjarige, geboren [in] 1992 te [geboorteplaats];
- de minderjarigen [sub 1], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats] en [sub 2], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats],
verder gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de partner- en kinderalimentatie, zoals partijen bij echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen en in de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van (het hof leest:) 1 juli 2009 door de rechtbank is vastgesteld, met ingang van 28 mei 2010 op nihil wordt gesteld, althans de voornoemde alimentatie op een zodanig bedrag en op een zodanige ingangsdatum vast te stellen als het hof in goede justitie redelijk acht;
- te bepalen dat de man zijn verplichting tot het bijdragen in de schoolkosten, zoals door partijen overeengekomen in het echtscheidingsconvenant, niet hoeft na te komen.
Ter terechtzitting heeft de man zijn verzoek verminderd in die zin, dat hij thans nog slechts verzoekt te bepalen dat de partner- en kinderalimentatie met ingang van 28 mei 2010 op nihil wordt gesteld, althans de voornoemde alimentatie op een zodanig bedrag en op een zodanige ingangsdatum vast te stellen als het hof in goede justitie redelijk acht.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof begrijpt:) in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat ten aanzien van de partneralimentatie een bedrag zal worden vastgesteld zoals door het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De man verzet zich daartegen.
Draagkracht van de man
Inkomen
5. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2008, 2009 en 2010. De man meent, gelet op zijn gezondheidstoestand, dat bij de vaststelling van zijn draagkracht slechts rekening dient te worden gehouden met zijn bedrijfsresultaat over het jaar 2010. Het is volgens hem in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien hij wordt gehouden aan een bedrijfsresultaat uit het verleden. Daarbij komt dat de man geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten waarmee hij zijn inkomensterugval kan opvangen. Vanaf het moment dat de man gezondheidsproblemen kreeg (halverwege 2009) heeft hij geleefd van gelden die hem werden verstrekt door familieleden. Voor het jaar 2011 zal de man aangewezen zijn op een bijstandsuitkering.
6. De vrouw stelt dat er bij de berekening van de draagkracht van de man wel degelijk rekening dient te worden gehouden met het gemiddelde bedrijfsresultaat van zijn eenmanszaak. De rechtbank is er echter aan voorbij gegaan dat er daarnaast rekening dient te worden gehouden met de daadwerkelijke kasstromen en privéopnamen van de man. De vrouw stelt verder dat zij niet volledig is geïnformeerd over de jaarcijfers, kasstromen en privéopnamen van de man over de jaren 2010 en 2011. Zij is van mening dat de man vanaf mei 2010 (einde periode revalidatie) weer in staat is werkzaamheden te verrichten; er wordt door de man geen enkele medische verklaring overgelegd waarin een arts verklaart dat er niet door de man gewerkt kan worden en daarnaast wordt er door de man niet gesteld dat hij geen opdrachten kan verwerven. Bovendien verricht de man thans al weer werkzaamheden voor verschillende bedrijven.
7. Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de man vanaf medio 2009 kampt met gezondheidsproblemen (die de vrouw overigens niet betwist) en als gevolg daarvan in 2010 minder inkomsten met zijn eenmanszaak heeft weten te genereren dan in de jaren daarvoor. Het hof zal onder die omstandigheden bij de berekening van de draagkracht van de man niet uit gaan van een inkomen dat is gemiddeld over de laatste drie jaren. De verzoeken van beide partijen hebben betrekking op (een gedeelte van) het jaar 2010 en de jaren daarna. Het gaat dan ook om de financiële middelen die de man in 2010 rechtens en feitelijk ter beschikking hebben gestaan en wat hij redelijkerwijs in de jaren daarna kan verwerven. Uit die inkomsten moet hij immers zijn alimentatiebijdragen over het jaar 2010 en de naaste toekomst voldoen en niet uit (het gemiddelde van) hetgeen hij mogelijk in het verleden aan inkomsten heeft verworven. Blijkens de door de man overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2010 heeft hij in 2010 – waarin hij een aantal maanden heeft moeten revalideren als gevolg van een aantal operaties - een commerciële winst gerealiseerd van € 33.540,- (netto- omzet minus bedrijfskosten). In zijn draagkrachtberekening is de man uitgegaan van de fiscale winst – derhalve met inachtneming van de voor zijn onderneming toepasselijke fiscale faciliteiten - , maar die heeft slechts betekenis voor het vaststellen van de belastingdruk. Het hof acht de man in redelijkheid voor het jaar 2011 in staat een inkomstenstijging te realiseren en een commerciële winst te behalen van € 40.856,- - zoals voor het jaar 2010 al was geprognosticeerd door zijn eigen accountant, mede nu ter zitting is gebleken dat de man thans weer werkzaamheden verricht (zij het niet betaald) voor [bedrijf A] en [bedrijf B] en hij daarnaast te kennen heeft gegeven zich - als gevolg van een hartoperatie in mei 2011- veel fitter en energieker te voelen dan de afgelopen twee jaren. Het hof zal derhalve bij de berekening van de draagkracht van de man voor het jaar 2010 uitgaan van een bedrag van € 33.540,- aan commerciële winst en voor de naaste toekomst van een bedrag van € 40.856,-. Het hof houdt voorts rekening met een zelfstandigenaftrek van € 7.222,-.
8. Hetgeen in incidenteel appel is aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
Bijstandsnorm alleenstaande en woonlasten
9. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met de helft van de woonlasten. De man merkt nog op dat, in tegenstelling tot hetgeen staat vermeld in de bestreden beschikking, de woning enkel op naam van zijn huidige vrouw staat.
10. Het hof zal, evenals de rechtbank, bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en daarnaast rekening houden met de helft van de woonlasten. De man heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zijn huidige vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De enkele stelling dat zijn echtgenote de zorg heeft voor haar twee minderjarige kinderen in de leeftijd van 8 en 11 jaar – de stiefkinderen van de man - en derhalve daardoor niet kan werken, acht het hof daartoe onvoldoende. Het hof gaat uit van dezelfde woonlasten als die waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden aangezien deze niet door partijen zijn betwist. Het hof houdt derhalve rekening met een eigen woning forfait van € 1810,- per jaar, het fiscale voordeel in verband met de door de man betaalde hypotheekrente zijnde € 9900,- per jaar, de helft van de maandelijkse hypotheeklasten van de man ad € 825,- en de helft van het forfait overige eigenaarslasten, derhalve € 48,- per maand.
Premie ziektekostenverzekering
11. Gebleken is dat de man in de door hem overgelegde draagkrachtberekening(en) een bedrag van € 130,- aan premie ziektekostenverzekering heeft opgevoerd. Dit bedrag blijkt tevens uit het door hem overgelegde polisblad van zijn premie ziektekostenverzekering over het jaar 2010. Nu de vrouw geen bezwaar heeft gemaakt tegen dit bedrag, zal het hof hiermee rekening houden bij de berekening van de draagkracht van de man. Het hof zal voorts rekening houden met het door de man opgevoerde bedrag van € 12,- aan verplicht eigen risico, aangezien de vrouw ook daartegen geen bezwaren heeft geuit.
Stiefkinderen van de man
12. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het levensonderhoud van zijn twee stiefkinderen voorziet.
13. De vrouw stelt dat nergens uit blijkt dat de voormalige echtgenoot van de huidige vrouw van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee kinderen voldoet (of heeft voldaan). De vrouw meent dat deze bijdrage in de eerste plaats dient te worden gedragen door de ouders zelf.
14. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man een wettelijke onderhoudsplicht ten aanzien van zijn twee stiefkinderen heeft en dat de huidige vrouw van de man en haar voormalige echtgenoot co-ouderschap hebben over hun twee kinderen. Ter zitting heeft de man onweersproken gesteld dat, gedurende de tijd dat zijn twee stiefkinderen bij hem en zijn huidige vrouw verblijven, hij – derhalve samen met zijn echtgenote- in hun levensonderhoud voorziet. Gelet hierop acht het hof het redelijk rekening te houden met een bedrag van in totaal € 100,- aan kosten voor verzorging en opvoeding van de twee stiefkinderen van de man.
15. Gezien het bovenstaande en rekening houdend met de heffingskortingen, de gebruikelijke belastingen en het fiscale voordeel, becijfert het hof de financiële draagkracht van de man voor kinderalimentatie op een bedrag van € 307,- per maand per kind. De man heeft dus vanaf 28 mei 2010 onvoldoende draagkracht om de tussen partijen overeengekomen en in de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juli 2009 neergelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw en de jongmeerderjarige te voldoen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie vernietigen. Het hof zal bij de vaststelling van de kinderalimentatie rekening houden met de omstandigheid dat [de jongmeerderjarige] [in] 2010 meerderjarige is geworden.
16. Voorts is het hof van oordeel dat de man geen draagkracht meer heeft om, naast de kinderalimentatie en de bijdrage voor de stiefkinderen, bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw, zodat de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie eveneens zal worden vernietigd.
17. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juli 2009:
-de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [sub 1] en [sub 2] met ingang van 28 mei 2010 op € 307,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
-de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam inmiddels jongmeerderjarige] met ingang van 28 mei 2010 tot 15 november 2010 op € 307,- per maand;
-de door de man aan de jongmeerderjarige [naam jongmeerderjarige] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vanaf 15 november 2010 op € 307,- per maand, wat de na heden verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
– de door de man met ingang van 28 mei 2010 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Stollenwerck en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2011.