ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8456

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.919-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Labohm
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor gebruik echtelijke woning in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning na echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2010 aangevochten, waarin was bepaald dat hij een vergoeding van € 91,44 per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen voor het gebruik van de echtelijke woning. De man stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij een vergoeding verschuldigd was, aangezien de vrouw de woning vrijwillig had verlaten en er geen grond was voor een dergelijke vergoeding.

Het hof overwoog dat geen van beide partijen het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning had gevorderd, waardoor zij gelijkelijk gerechtigd waren tot het gebruik ervan. Het hof concludeerde dat er geen reden was om een vergoeding voor het gebruik van de woning toe te kennen. De vrouw had ten onrechte bedragen ontvangen van de man voor het gebruik van de woning en het hof bepaalde dat zij deze bedragen moest terugbetalen, voor zover deze betalingen na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap hadden plaatsgevonden.

De beslissing van het hof leidde tot de vernietiging van de bestreden beschikking voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het hof wees het verzoek van de vrouw om een vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning af en bepaalde dat de vrouw de onterecht ontvangen bedragen aan de man moest terugbetalen. De uitspraak werd gedaan door de rechters Husson, Labohm en Mink, en is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 augustus 2011
Zaaknummer : 200.083.919/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-786 en F1 RK 10-2026
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J.A. van der Burg te Ridderkerk,
tegen
[geintimeerde]
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 maart 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 december 2010 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 26 mei 2011 een brief van 25 mei 2011 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 28 juni 2011 een brief van diezelfde datum, in welke brief wordt medegedeeld dat de vrouw geen verweer zal voeren.
De zaak is op 28 juli 2011 mondeling behandeld. Ter zitting was aanwezig de advocaat van de man. De vrouw en de man zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man aan de vrouw voldoet als vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning een bedrag van € 91,44 per maand vanaf het moment dat de man alleen het genot van de woning heeft c.q. de vrouw de woning heeft verlaten. De behandeling van de zaak ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud en de verdeling van de gemeenschap is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op
15 februari 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verschuldigdheid door de man van een als vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning te betalen bedrag aan de vrouw.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair te bepalen dat hij niet is gehouden tot betaling van een vergoeding aan de vrouw in verband met het gebruik van de echtelijke woning en zij de door haar ten onrechte ontvangen betalingen dient terug te betalen aan de man;
- subsidiair, in het geval het hof van oordeel is dat de man wel een vergoeding aan de vrouw is verschuldigd voor het gebruik van de echtelijke woning, te bepalen dat hij deze vergoeding eerst verschuldigd is vanaf het moment dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 15 februari 2011, en de hoogte van de vergoeding te bepalen op een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht, doch niet hoger dan een bedrag van € 85,60 per maand, onder de verplichting van de vrouw te veel ontvangen bedragen terug te betalen aan de man, alsmede te bepalen dat de vrouw op eerste verzoek dient mee te werken aan de notariële toedeling van de woning aan de man dan wel de verkoop aan een derde en, in het geval de vrouw dit weigert, een machtiging tot verkoop te verstrekken welke in de plaats kan worden gesteld van de medewerking van de vrouw.
3. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij aan de vrouw een vergoeding dient te voldoen voor het gebruik van de echtelijke woning van € 91,44 per maand, vanaf het moment dat de man alleen het genot van de woning heeft c.q. de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten. Vooreerst is de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen getreden, aangezien de vrouw de vergoeding heeft verzocht met ingang van de datum van de echtscheiding. Voorts stelt de man dat er geen grond is voor een dergelijke vergoeding. Doordat de vrouw er zelf voor heeft gekozen de echtelijke woning te verlaten, zonder dat een rechter heeft bepaald dat zij dit moest doen, kan niet worden gesteld dat zij enig nadeel lijdt door het gebruik van de echtelijke woning door de man. Temeer niet nu de man, vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning verliet, alle kosten die betrekking hebben op de woning betaalt. Voor zover grond bestaat voor het bepalen van een gebruikersvergoeding, dient een lager bedrag te worden bepaald. Ten slotte verzoekt de man te bepalen dat de vrouw meewerkt aan de verkoop van de woning.
4. Het hof overweegt als volgt. De vergoeding als bedoeld in artikel 1:165 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek moet worden geacht te strekken ter compensatie van het gemis van gebruik en genot van de echtelijke woning, welke aan beide echtgenoten in gelijke mate toekomen, maar welke een der echtgenoten als gevolg van de door de rechter getroffen voorziening onthouden wordt.
5. Het hof stelt vast dat geen van partijen het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning heeft gevorderd. Partijen zijn derhalve gelijkelijk gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning, zodat het hof geen reden aanwezig oordeelt om een vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning toe te wijzen. Het hof wijst het daartoe strekkende verzoek van de vrouw in eerste aanleg alsnog af en acht het redelijk te bepalen dat de vrouw de door haar ten onrechte ontvangen bedragen aan de man dient terug te betalen indien de betaling heeft plaatsgevonden na datum ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap.
6. Het vorenstaande leidt tot toewijzing van het primaire verzoek van de man, zodat het hof niet toekomt aan een beoordeling van het subsidiaire verzoek.
7. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer, nu zij niet kunnen leiden tot een andersluidend oordeel.
8. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo¬ver aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw, te bepalen dat de man voor het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw zal moeten voldoen een bedrag van € 91,44 per maand naast alle eigenaars- en gebruikslasten, alsnog af;
bepaalt dat de vrouw de door haar ten onrechte van de man ontvangen betalingen, strekkende tot vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning, aan de man dient terug te betalen indien de betaling heeft plaatsgevonden na datum ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Mink, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2011.