GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 september 2011
Zaaknummer : 200.079.444/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-7432 en FA RK 10-7434
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 27 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
29 september 2010 van de rechtbank Dordrecht. Op 7 juli 2011 heeft de vader een aanvullend beroepschrift ingediend.
De moeder heeft op 1 februari 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vader heeft op 4 februari 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 4 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 25 juli 2011 een tweetal brieven van diezelfde datum.
De zaak is op 28 juli 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader en
- de advocaat van de moeder.
De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de moeder een brief van 11 augustus 2011 met bijlage;
- van de zijde van de vader een brief van 15 augustus 2011.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vader met ingang van 1 maart 2010 aan de moeder ten behoeve van de hierna te noemen minderjarigen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zal betalen van € 200,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], en
[minderjarige 2], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats],
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de ingangsdatum van de kinderalimentatie, te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader met ingang van 29 september 2010 de opgelegde kinderalimentatie dient te voldoen.
In zijn aanvullend beroepschrift verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader met ingang van 1 juni 2011 een kinderalimentatie dient te voldoen van € 100,- per kind per maand aan de moeder, althans een bijdrage als het hof in hoede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt zij de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
4. De vader verzet zich daartegen.
5. De vader heeft op 7 juli 2011 een aanvulling op het beroepschrift ingediend.
6. De moeder heeft zich uitdrukkelijk verzet tegen het in behandeling nemen van de in het aanvullend beroepschrift geformuleerde gronden.
7. Het hof overweegt als volgt. Naar vaste rechtspraak dienen als gronden te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert om te betogen dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Aan een grond moet de eis worden gesteld dat deze voor de wederpartij voldoende kenbaar in de procedure naar voren is gebracht. Ingevolge artikel 359 in verbinding met artikel 278 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) behoort het beroepschrift de gronden te bevatten waarop het berust. Deze regel brengt mee dat de geïntimeerde bij het inrichten van zijn verweer in beginsel ervan mag uitgaan dat de omvang van de rechtsstrijd in appel door het beroepschrift is vastgelegd. Daaruit volgt dat de rechter in beginsel geen acht behoort te slaan op gronden die in een later stadium dan in het beroepschrift worden aangevoerd.
8. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, in het bijzonder indien de wederpartij ondubbelzinnig heeft toegestemd dat de nieuwe grond alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grond kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van het verzoek kan plaatsvinden. Daarnaast kan in het algemeen het aanvoeren van een grond na het tijdstip van het indienen van het beroepschrift toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten of omstandigheden en de nieuwe grond ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nieuwe grond niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
9. Het hof is van oordeel dat de door de vader op 7 juli 2011 aangevoerde gronden betrekking hebben op een aantal wijzigingen in zijn draagkracht die zich eerst na indiening van het beroepschrift hebben voorgedaan. Hoewel de vader al eerder dan 7 juli 2011 op de hoogte was van de gewijzigde omstandigheden, acht het hof het nader aanvoeren van gronden onder de gegeven omstandigheden toelaatbaar. De aard van de procedure en de belangen van partijen vergen, zoals hiervoor is overwogen, dat bij de beoordeling van het hoger beroep uitgegaan wordt van de meest recente financiële gegevens. Met het oog hierop heeft het hof de moeder nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld te reageren op de aanvullende gronden van de vader, zodat wordt voldaan aan de beginselen van een goede procesorde. Het hof zal de aanvullende gronden dan ook in aanmerking nemen bij de beoordeling van het hoger beroep.
Omvang van de rechtsstrijd
10. De omvang van de rechtsstrijd wordt bepaald door de verzoeken van partijen. De vader verzoekt in hoger beroep:
- over de periode van 29 september 2010 tot 1 juni 2011 een kinderalimentatie van € 200,- per kind per maand vast te stellen en het verzoek van de moeder over de aan 29 september 2010 voorafgaande periode alsnog af te wijzen;
- met ingang van 1 juni 2011 een kinderalimentatie van € 100,- per kind per maand vast te stellen.
De moeder verzoekt in incidenteel appel de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
11. Aanvankelijk heeft de vader slechts gegriefd tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum. Het hof gaat er derhalve van uit dat een kinderalimentatie van € 200,- per kind per maand tot 1 juni 2011 in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
12. In zijn aanvullend beroepschrift stelt de vader voorts dat door een wijziging van omstandigheden zijn draagkracht met ingang van 1 juni 2011 is verlaagd. Gelet op deze wijziging van omstandigheden zal het hof de draagkracht van partijen, voor zover het betreft de periode vanaf 1 juni 2011, opnieuw beoordelen.
13. Ter beoordeling aan het hof ligt derhalve voor:
a. de ingangsdatum van de alimentatieverplichting en
b. met ingang van 1 juni 2011: de draagkracht van de vader en de moeder.
14. De vader verzoekt de ingangsdatum te bepalen op 29 september 2010. Hij stelt daartoe dat hij in de daaraan voorafgaande periode veel kosten voor de kinderen heeft voldaan, zodat het onredelijk is de alimentatie met terugwerkende kracht per 1 maart 2010 vast te stellen. Hij heeft bovendien geen spaargeld waarmee hij de kinderalimentatie met terugwerkende kracht zou kunnen voldoen.
15. De moeder betwist dat de betalingen van de vader dienen te worden beschouwd als (voorschot op) kinderalimentatie.
16. Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft op 11 maart 2010 een verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie ingediend, zodat de vader vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met toewijzing van het verzoek. Het hof acht het dan ook redelijk om, zoals de rechtbank heeft gedaan, de ingangsdatum te bepalen op 1 maart 2010. Dat de vader na indiening van het verzoekschrift kosten ten behoeve van de kinderen heeft voldaan, dient naar het oordeel van het hof voor zijn rekening en risico te komen.
Draagkracht van de moeder met ingang van 1 juni 2011
17. Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep stelt de vader dat de moeder inmiddels een eigen inkomen heeft, zodat zij een groter aandeel in de kosten kan dragen. Uit de nader overgelegde financiële gegevens blijkt dat de moeder in juli 2011 een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder ontvangt. Nu de moeder geen duidelijkheid heeft verschaft over de begindatum van haar bijstandsuitkering en de vader er in zijn schriftelijke reactie van uitgaat dat de moeder deze uitkering al langer heeft, gaat het hof er in redelijkheid van uit dat zij deze uitkering vanaf 1 juni 2011 ontvangt. Het hof acht de moeder met dit inkomen niet in staat een aandeel in de kosten van de kinderen te voldoen, zodat de kosten van de kinderen vanaf 1 juni 2011 volledig, althans gemaximeerd tot het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 200,- per kind per maand, ten laste van de vader komen – voor zover zijn draagkracht dit toelaat.
Draagkracht van de vader met ingang van 1 juni 2011
18. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de vader uit van de door hem overgelegde draagkrachtberekening van 1 juli 2011. Deze draagkrachtberekening is ter zitting integraal met de advocaten van partijen besproken. Voor zover de moeder de daarin opgenomen posten heeft betwist, zal het hof daarop ingaan.
19. De vader gaat in zijn draagkrachtberekening uit van een bruto jaarinkomen van € 38.751,60.
20. De moeder stelt dat ook voor 2011 uitgegaan dient te worden van het door de rechtbank vastgestelde inkomen van de vader.
21. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft het belastbaar inkomen uit arbeid van de vader over 2010 vastgesteld op € 41.524,- bruto per jaar en heeft daarbij in aanmerking genomen een bijdrage werkgever inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 2.234,- per jaar. Het hof gaat ervan uit dat de vader over 2011 een vergelijkbaar inkomen heeft genoten, nu hij sinds 2006 bij dezelfde werkgever heeft gewerkt en geen plausibele verklaring heeft kunnen geven voor de inkomensdaling zoals deze uit zijn draagkrachtberekening blijkt.
22. De vader heeft per 1 juni 2011 hogere woonlasten door de aankoop van een woning. Het hof becijfert de woonlasten van de vader met ingang van 1 juni 2011 als volgt. De vader heeft een hypothecaire geldlening afgesloten en voldoet een rente van € 762,- per maand. De vader heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de door hem gestelde premie levensverzekering wordt voldaan, zodat het hof daarmee geen rekening houdt. Het hof houdt voorts rekening met het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand en met een eigenwoningforfait van € 935,- per jaar.
23. Het hof gaat voorts uit van een premie ziektekosten van € 120,- per maand, nu niet is gebleken dat deze kosten hoger zijn. Het hof houdt geen rekening met het eigen risico. Niet is gebleken dat de vader het eigen risico voldoet.
24. De vader voert in zijn draagkrachtberekening een bedrag van € 201,- per maand op ter zake de aflossing van schulden, bestaande uit een geldlening bij € 3.000,- bij de heer [D.] en een schuld van € 1.208,- bij de Belastingdienst in verband met teveel ontvangen zorgtoeslag.
25. De moeder betwist gemotiveerd het bestaan van de geldlening bij de heer [D.].
26. Het hof overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak dient bij de bepaling van de draagkracht in beginsel rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. Het hof is van oordeel dat de vader het bestaan van de schuld bij de Belastingdienst genoegzaam heeft aangetoond, zodat het hof in het kader van de draagkrachtberekening rekening houdt met een aflossing van de schuld van € 51,- per maand. Daarentegen houdt het hof geen rekening met de door de vader gestelde geldlening bij de heer [D.]. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder van het bestaan van deze geldlening, had het op de weg van de vader gelegen om het bestaan daarvan nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, is het hof van oordeel dat het bestaan van deze geldlening niet is komen vast te staan.
27. Het hof houdt met ingang van 1 juni 2011 geen rekening met de kosten voor de omgangsregeling, nu ter zitting is komen vast te staan dat er al geruime tijd, althans in ieder geval vanaf 1 juni 2011, geen contact meer is geweest tussen de vader en de kinderen.
28. Het hof gaat voorts uit van de overige door de vader opgevoerde posten, de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 70% en van de fiscale effecten. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de vader ook met ingang van 1 juni 2011 de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie van € 200,- per kind per maand toelaat. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
29. De moeder verzoekt de vader te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
30. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft gesteld geen aanleiding de vader te veroordelen in de proceskosten en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
31. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Labohm en Husson, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2011.