ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8352

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001589-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.A. Stoker-Klein
  • G. Knobbout
  • T.J.P. van Os van den Abeelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving van een vrouw, aangeduid als [aangeefster], en van afpersing van een andere vrouw, [getuige A]. De feiten vonden plaats op 21 oktober 2006 te Amsterdam, waar de verdachte samen met een mededader de aangeefster tegen haar wil in een woning heeft vastgehouden en haar fysiek geweld heeft aangedaan. Tevens heeft de verdachte [getuige A] bedreigd met een mes om haar te dwingen het paspoort van de aangeefster af te geven. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 29 dagen en een taakstraf van 80 uren. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de redelijke termijn was overschreden, maar het hof oordeelde dat dit niet aan de Staat kon worden toegerekend. De verdachte had eerder een geweldsmisdrijf gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de bewezenverklaring van de feiten handhaafde en de verdachte strafbaar verklaarde. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001589-10
Parketnummer: 13-437114-07
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
meervoudige kamer voor strafzaken
zittinghoudende te 's-Gravenhage
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en het inbeslaggenomene, zoals in het vonnis omschreven. Tevens is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1 primair:
Op 21 oktober 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader in een woning gelegen aan de [adres A] meermalen op dwingende wijze aan die [aangeefster] gevraagd met hem, verdachte, en zijn mededader mee te komen en heeft hij, verdachte, vervolgens, toen die [aangeefster] had aangegeven niet mee te willen, die [aangeefster] meermalen tegen haar lichaam geslagen en geduwd in de richting van de deur en die [aangeefster] in een auto vervoerd;
2 primair:
Op 21 oktober 2006 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [getuige A] heeft gedwongen tot de afgifte van een paspoort op naam van [aangeefster], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk dreigend een mes heeft gepakt en getoond aan die [getuige A] en op de borst van die [getuige A] heeft gezet en daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geef me het paspoort, want anders snij ik jou volledig door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de verklaringen van [aangeefster], [getuige A] en [getuige B] niet betrouwbaar zijn.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van aangeefster [aangeefster] en de getuigen [getuige A] en [getuige B] komen op hoofdlijnen met elkaar overeen. In het bijzonder acht het hof het in dit kader relevant dat de verklaring van aangeefster bevestiging vindt in de verklaring van de getuige [getuige B] (dossierpagina 30), die immers heeft verklaard dat [getuige A] het paspoort van aangeefster [aangeefster] aan de verdachte heeft gegeven, dat [aangeefster] vervolgens met de verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte 1], is meegegaan en dat zij, [getuige B], [aangeefster] 's-avonds desgevraagd door een zekere [betrokkene X] [aangeefster] heeft opgehaald bij een bar aan de Linnaeusstraat Oost te Amsterdam. [aangeefster] had [getuige B] aan de telefoon gevraagd snel te komen. In bedoelde bar heeft [getuige B] [aangeefster] opgehaald en is zij met haar en haar zus [getuige A] in de auto gestapt. [getuige B] heeft verklaard dat zij zag dat [aangeefster] in de bar helemaal trilde en dat "ze", nadat ze eerder die dag was weggegaan met de verdachte [medeverdachte 1], zijn medeverdachte, haar in elkaar hadden geslagen.
Dat de aangeefster en genoemde getuigen op details verschillend verklaren, is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. De inhoud van de door de raadsman bedoelde brief aan de Belastingdienst maakt zulks niet anders, omdat daarin de door de verdachte jegens aangeefster begane geweldshandelingen slechts volgorderlijk verschillen van de door haar in haar aangifte beschreven geweldshandelingen.
Daarnaast is de achtergrond van de relatie van de aangeefster en de getuigen met de verdachten voor het ten laste gelegde niet relevant.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negenentwintig dagen, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan de wederrechtelijk vrijheidsberoving van mevrouw [aangeefster]. Daarbij heeft de verdachte niet geschuwd om fysiek geweld te gebruiken. Voorts heeft hij een andere vrouw, [getuige A], haar zowel verbaal als met een mes bedreigend, gedwongen tot afgifte van het paspoort van voornoemde mevrouw [aangeefster] en zich aldus schuldig gemaakt aan afpersing van mevrouw [getuige A]. Door zijn handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de fysieke en psychische integriteit van de slachtoffers.
Ten nadele van de verdachte houdt het hof er rekening mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2011 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsmisdrijf jegens zijn echtgenote.
In beginsel acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur het reeds ondergane voorarrest overstijgt passend en geboden.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot het in de onderhavige zaak ontstane tijdsverloop, zal het hof evenwel aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht opleggen.
Gezien de ernst van het feit is het hof desalniettemin van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van die straf. Daarnaast acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen werkstraf bedoelde werkstraf overweegt het hof, in het kader van het tijdsverloop, als volgt.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota bepleit dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen op
De datum waarop aangifte is gedaan tegen de verdachte op "6 november 2006, althans 6 december 2006", aldus de raadsman.
Nu van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, kan dat standpunt niet als juist aanvaard worden.
Naar het oordeel van het hof heeft de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, 19 februari 2007 te gelden als moment waarop de redelijke termijn is aangevangen. Weliswaar is in eerste aanleg niet binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn eindvonnis gewezen (op 28 mei 2009), doch aan die overschrijding behoeven gelet op het navolgende geen consequenties verbonden te worden.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 10 juni 2009 hoger beroep heeft ingesteld. Vervolgens zijn de stukken van het geding eerst op 17 maart 2010, zijnde meer dan 8 maanden na het instellen van het hoger beroep, ter griffie van het hof binnengekomen. Vervolgens is de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep op 14 september 2010 op verzoek van de raadsman aangehouden, om de niet verschenen verdachte in de gelegenheid te stellen van zijn aanwezigheidsrecht gebruikt te maken. Vervolgens de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 4 maart 2011, alwaar de verdachte niet is verschenen, aangehouden wegens ziekte van de raadsman. Ter terechtzitting van 9 augustus 2011 is de zaak in aanwezigheid van de bepaaldelijk gemachtigde raadsman behandeld.
Het ontstane tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en de ontvangst van de stukken ter griffie van het hof rechtvaardigt de conclusie dat de redelijke termijn als bedoeld in eerdergenoemde verdragsbepaling in geringe mate is overschreden. Het nadien ontstane tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof niet aan de Staat worden toegerekend.
Alles overwegende acht het hof in beginsel een werkstraf voor de duur van negentig uren, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis, een passende en geboden reactie. Bij de bepaling van de straf houdt het hof echter rekening met het ontstane tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en de ontvangst van de stukken ter griffie van het hof, zodat het hof zal volstaan met het opleggen van een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
Beslag
Het op de aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde tapijtmes zal het hof, rekening houdend met verdachtes draagkracht, verbeurd verklaren omdat de verdachte onder 2 primair bewezen verklaarde feit met behulp van dit voorwerp heeft begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd het op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde tapijtmes.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. G. Knobbout en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 augustus 2011.