ECLI:NL:GHSGR:2011:BT7840

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000098-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en poging tot diefstal met oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Suriname in 1969 en thans gedetineerd in PI Arnhem, is schuldig bevonden aan winkeldiefstal en poging tot diefstal. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte op 31 december 2010 en 12 november 2010 goederen heeft geprobeerd te stelen uit de winkel Vroom en Dreesmann. De verdachte heeft verklaard dat hij geen geld had en spijkerbroeken wilde stelen om te kunnen leven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een trolley spijkerbroeken heeft gepakt en deze in de trolley heeft gestopt, wat duidt op een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet het oogmerk had om te stelen, maar enkel de beveiliging wilde pesten. Het hof heeft deze verklaring niet aannemelijk geacht en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten zijn ook meegewogen in de strafmotivering. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde is vrijgesproken, maar wel schuldig is bevonden aan de overige ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000098-11
Parketnummer: 09-925008-11
Datum uitspraak: 26 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
3 januari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1969,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI
Arnhem - HvB Arnhem Noord "De Berg" te Arnhem.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
12 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier, althans een (aantal) jas(sen) (merk Stones en/of Reset), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Vroom en Dreesmann [vestigingsplaats], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trolley en/of zestien, althans een (aantal) spijkerbroek(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Vroom en Dreesmann [vestigingsplaats], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een trolley en/of zestien, althans een (aantal) spijkerbroek(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Vroom en Dreesmann [vestigingsplaats], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zich naar die winkel heeft begeven en/of (vervolgens) een trolley heeft gepakt en/of (vervolgens) die spijkerbroek(en) in die trolley geeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 december 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier jassen(merk Stones en Reset)toebehorende aan winkelbedrijf Vroom en Dreesmann [vestigingsplaats];
2. Subsidiair
hij op 12 november 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een trolley en zestien spijkerbroeken toebehorende aan winkelbedrijf Vroom en Dreesmann [vestigingsplaats], zich naar die winkel heeft begeven en vervolgens een trolley heeft gepakt en vervolgens die spijkerbroeken in die trolley geeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
De verklaring van de verdachte
De raadsman van de verdachte, mr. R.A.J. Verploegh, heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen - betoogd dat de op 31 december 2010 om 16.30 uur tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn voorkeursadvocaat, mr. C.J. Berghout, te raadplegen alvorens hij door de politie werd gehoord. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat ten onrechte in het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met aanhouding d.d. 31 december 2010 is vermeld dat de voorkeursadvocaat is ingelicht over de consultatiewens van de verdachte en dat de verdachte is bijgestaan door zijn voorkeursadvocaat (mr. Berghout), waardoor sprake is van dermate verregaande schendingen van de fundamentele beginselen in het strafproces en de belangen van de verdachte op een eerlijk proces dat voornoemde verklaring van de verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft een notitie van mr. Berghout overgelegd, inhoudende de mededeling dat zij op 31 december 2010 geen bericht heeft ontvangen van de politie omtrent de aanhouding van cliënt [naam verdachte] en dat zij cliënt die dag ook niet heeft bijgestaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit het proces-verbaal van relaas d.d. 1 januari 2011 blijkt dat de verdachte op 31 december 2010 een onderhoud heeft gehad met mr. R.A.J. Verploegh. Blijkens het zich in het dossier bevindende afschrift van een formulier Verklaring optreden strafpiket – welk formulier weliswaar niet door de raadsman is ondertekend, doch wel is voorzien van een stempel houdende de naam en het (kantoor)adres van mr. R.A.J. Verploegh alsmede van een door O. geparafeerde stempel van het politiebureau - heeft mr. R.A.J. Verploegh de verdachte voorafgaand aan het politieverhoor op 31 december 2010 consultatiebijstand verleend. Het hof stelt vast dat mitsdien aan het recht van de verdachte op consultatie van een raadsman alvorens door de politie te worden gehoord is voldaan. Dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn voorkeursadvocaat te raadplegen maakt dit in casu niet anders. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat is gesteld noch gebleken dat de verdachte nadat hij was bijgestaan door mr. Verploegh tegenover de politie te kennen heeft gegeven alsnog bijstand van zijn voorkeursadvocaat te willen.
Daarnaast stelt het hof vast dat is gehandeld conform de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor d.d. 15 februari 2010 (Stcrt. 2010, nr. 4003) die bepaalt dat melding moet worden gedaan aan de gekozen raadsman. Het hof gaat uit van het ambtsedig proces-verbaal van de politie (p. 12) waaruit blijkt dat de politie op 31 december 2010 te 14.02 uur de voorkeursadvocaat van de verdachte heeft ingelicht. Nu de Aanwijzing voorts, voor zover hier van belang, bepaalt dat als de gekozen raadsman niet direct bereikt kan worden vervolgens direct melding moet worden gedaan aan de piketcentrale en uit het dossier blijkt dat mr. Verploegh die middag als piketadvocaat werd ingeschakeld (en ook als zodanig is opgetreden), is het hof van oordeel dat van een vormverzuim geen sprake is. Gezien het vooroverwogene doet de mededeling van
mr. Berghout dat zij geen bericht van de politie heeft ontvangen, welke mededeling de mogelijkheid openlaat dat het bericht van de politie haar om welke reden dan ook niet heeft bereikt, daar niet aan af.
Met de raadsman stelt het hof vast dat kennelijk ten onrechte in het proces-verbaal is vermeld dat de verdachte is bijgestaan door zijn voorkeursadvocaat, doch het hof overweegt dienaangaande dat bewijsuitsluiting aan de orde kan komen indien het bestreden bewijsmateriaal door een verzuim is verkregen, hetgeen is gesteld noch gebleken, en dat niet is gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, zodat ook het gevolg daarvan – te weten niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging – niet kan intreden. Daarbij is van belang dat rechtsbijstand (door mr. Verploegh) wel heeft plaatsgevonden, zoals uit het vooroverwogene blijkt.
Oogmerk
De raadsman van de verdachte heeft voorts betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat de verdachte niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had daar hij slechts de beveiliging wilde pesten.
Het hof overweegt dienaangaande dat reeds uit de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte voldoende blijkt dat er sprake is van een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte heeft immers tegenover de politie verklaard dat hij toen helemaal geen geld had en toch ook moet leven, alsmede dat hij met een trolley, die hij op de kofferafdeling had gepakt, spijkerbroeken wilde wegnemen en dat hij de spijkerbroeken in de trolley heeft gedaan.
De ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdachte afgelegde verklaring dat hij mot had gehad met enkele beveiligingsmensen en dat hij daarom de beveiligingsmensen die de camerabeelden bekijken wilde pesten door broeken in een koffer te stoppen en met die koffer door de winkel te lopen, acht het hof mede gelet op voornoemde verklaring en het feit dat de verdachte zestien spijkerbroeken in de trolley heeft gedaan niet aannemelijk.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen - ten aanzien van feit 2 betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van vrijwillige terugtred.
Het hof verwerpt dit verweer nu uit de voor het bewijs gebezigde politieverklaring van de verdachte blijkt dat hij iemand van de beveiliging had gezien en dat hij vervolgens de trolley waarin hij spijkerbroeken had gedaan die hij had gepakt, heeft teruggezet en is weggelopen. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte de trolley met spijkerbroeken niet verder heeft meegenomen omdat hij doorhad dat hij op het punt stond te worden betrapt, waardoor van vrijwillige terugtred geen sprake is.
Er is ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal alsmede aan een poging daartoe. Winkeldiefstallen veroorzaken overlast en financiële schade aan winkelbedrijven.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van – onder meer - vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. C.M.P. Flint-Van Noort en mr. A.M. Zwaneveld, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 augustus 2011.
Mr. A.M. Zwaneveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.