ECLI:NL:GHSGR:2011:BT7552

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHD 200.075.888
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten tussen voormalige samenwoners in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige samenwoners, de man en de vrouw, over de hoofdelijkheid van een hypothecaire lening. De man en de vrouw hebben van 2001 tot 2006 een affectieve relatie gehad en hebben samen in een woning gewoond die eigendom was van de man. Na de beëindiging van hun relatie heeft de vrouw de woning verlaten en verzocht om ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening die zij samen met de man was aangegaan. De vrouw heeft ELQ, de hypotheekverstrekker, verzocht om haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, maar dit verzoek werd niet ingewilligd. De man heeft in de procedure niet alle benodigde gegevens verstrekt aan ELQ, waardoor de vrouw niet kon worden ontslagen uit haar aansprakelijkheid.

De vrouw heeft de man in rechte betrokken om hem te veroordelen tot het verstrekken van de gevraagde gegevens aan ELQ. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het verstrekken van de gegevens, op straffe van een dwangsom. De man heeft aan deze veroordeling voldaan, maar ELQ heeft het verzoek om ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid opnieuw afgewezen. In hoger beroep heeft de man de proceskostenveroordeling van de voorzieningenrechter bestreden.

Het hof oordeelt dat de man terecht is veroordeeld om de ontbrekende gegevens te verstrekken, maar dat de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd moeten worden. Het hof vernietigt de proceskostenveroordeling van de voorzieningenrechter en compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg, zodat elke partij de eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en compenseert ook de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
zaaknummer MHD 200.075.888
arrest van de zevende kamer van 11 oktober 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. B.H. Vader,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. R. Zwamborn,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 oktober 2010 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 21 september 2010, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 74511/KG ZA 10-134)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de man acht producties overgelegd, één grief aangevoerd tegen het beroepen vonnis en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van de vrouw met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grief bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep althans tot bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van de man in de proceskosten.
2.3. De partijen hebben hun standpunten door hun advocaten doen bepleiten ter zitting van dit hof van 2 september 2011. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van door hen overgelegde pleitnotities.
2.4.Na afloop van het pleidooi hebben de partijen uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grief verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) De man en de vrouw hebben tussen 2001 en 2006 een affectieve relatie gehad.
b) Gedurende deze relatie hebben de man en de vrouw met elkaar samengewoond in de woning aan [woonadres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is sinds omstreeks 1995 eigendom van de man.
c) Bij notariële akte van 20 mei 2005 is ten behoeve van ELQ Portefeuille I B.V. (hierna: ELQ) een recht van hypotheek gevestigd op de woning tot zekerheid van terugbetaling van een door ELQ aan de man en de vrouw verstrekte geldlening van € 285.000,--.
De man en de vrouw hebben zich hoofdelijk verbonden tot terugbetaling van de geldlening. Het bedrag van de geldlening is gebruikt om een oudere hypotheekschuld van de man, rustend op de woning, af te lossen.
d) Na beëindiging van de affectieve relatie tussen partijen heeft de vrouw de woning verlaten.
e) Bij brief van 25 januari 2007 is namens de vrouw aan ELQ verzocht om haar uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening te ontslaan. Dit verzoek van de vrouw is niet ingewilligd door ELQ.
f) Bij brief van 30 juli 2010 heeft de advocaat van de vrouw de man onder verwijzing naar een conceptdagvaarding gesommeerd om zijn volledige medewerking te verlenen aan het verstrekken van alle gegevens aan ELQ die nodig zijn voor een beslissing van ELQ over het ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
g) Bij brief van 16 augustus 2010 met als onderwerpsaanduiding “hoofdelijk ontslag” heeft ELQ aan de vrouw onder meer het volgende meegedeeld:
“De heer [X.] dient door middel van inkomstenbescheiden aan te tonen dat hij de hypotheek op zijn naam kan dragen. De bescheiden die benodigd zijn:
• originele werkgeversverklaring niet ouder dan 3 maanden
• recente salarisspecificatie niet ouder dan 1 maand
• aangifte IB 2009, aanslag 2009 en jaarrapport 2009 indien debiteur zelfstandig inkomen geniet
ELQ Hypotheken is ten allen tijden bevoegd om aanvullende stukken op te vragen.”
h) De onderhavige procedure is aangevangen bij dagvaarding van 3 september 2010. In punt 5 van die dagvaarding staat onder meer het volgende:
“De bank heeft bij schrijven d.d. 16 augustus 2010 (productie 4) aangegeven wat er nodig is om tot een beoordeling te komen.”
i) Bij fax van 7 september 2010 heeft de man aan ELQ het volgende meegedeeld:
“Naar aanleiding van onze eerdere telefoongesprekken wilde ik u vragen of Mevr. [Y.] ontslagen kan worden inzake bovengenoemde hypothecaire lening.
U vroeg mij onlangs nog of ik u een arbeidsovereenkomst kan toesturen die op dit moment geldig is. Hierbij zal ik die dan ook als bijlage 1 mede faxen. (…)”
j) Bij e-mail van 13 september 2010 heeft ELQ aan de man onder meer het volgende meegedeeld:
“Van u hebben we niet het volledige arbeidscontract mogen ontvangen en tevens een recente salarisspecificatie hebben we niet mogen ontvangen. U heeft aangegeven dat u alleen inkomen genereert via [Z.] Groenvoederdrogerij B.V.. Indien we rekening kunnen houden met het voorgenoemde inkomen (ad 1907,00 bruto per 4 weken volgens het arbeidscontract) kunnen we geen ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid van mevrouw [Y.] verlenen.”
k) Bij e-mail van 14 september 2010 heeft ELQ aan de man het volgende meegedeeld:
“Op basis van de door u aangeleverde salarisspecificaties en een gedeeltelijk exemplaar van uw werkgever [Z.] Groenvoederdrogerij kunnen we u mededelen dat we op dit moment geen hoofdelijk ontslag van mevrouw [Y.] kunnen verlenen. We gaan er vanuit dat dit inkomen het enige inkomen is wat u genereert.”
l) De man stond in 2010 in het handelsregister ingeschreven als zelfstandig ondernemer.
4.2.1. In de onderhavige procedure vorderde de vrouw bij inleidende dagvaarding van 3 september 2010, samengevat weergegeven, veroordeling van de man om binnen acht dagen na dagtekening van het vonnis mee te werken aan het schriftelijk verstrekken van de door ELQ gevraagde gegevens, zoals verwoord in de brief van ELQ van 16 augustus 2010, in het kader van de aanvraag van de vrouw tot ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de door ELQ onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldlening, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2.2.Aan deze vordering heeft de vrouw, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Nu de affectieve relatie en de samenwoning tussen de man en de vrouw al geruime tijd zijn geëindigd, is van de vrouw niet te vergen dat zij nog langer hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypothecaire geldlening die verband houdt met de woning van de man. De hoofdelijke aansprakelijkheid belemmert de vrouw bij het kopen van een eigen woning en brengt bovendien voor de vrouw het risico mee dat zij door ELQ wordt aangesproken indien de man niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Het is weliswaar niet aan partijen maar aan ELQ om over ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te beslissen, maar de man moet wel aan ELQ alle benodigde gegevens verstrekken om ELQ tot het nemen van een juiste beslissing in staat te stellen. De man weigert alle benodigde gegevens, zoals genoemd in de brief van ELQ van 16 augustus 2010, aan ELQ te verstrekken.
4.2.3.De man heeft in eerste aanleg bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 14 september 2010 als verweer aangevoerd dat hij de door de bank gevraagde informatie heeft verstrekt en dat uit de e-mail van de bank van 14 september 2010 duidelijk blijkt dat geen hoofdelijk ontslag zal worden verleend. Volgens de man heeft de vrouw de mondelinge behandeling tegen beter weten in doorgezet.
4.3.1. De voorzieningenrechter heeft het verweer van de man verworpen. Volgens de voorzieningenrechter heeft de man de gevraagde gegevens, zoals opgesomd in de brief van ELQ van 16 augustus 2010, te laat en onvolledig aan ELQ verstrekt.
4.3.2.Op grond van dat oordeel heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het schriftelijk verstrekken van de door ELQ gevraagde gegevens, zoals verwoord in de brief van ELQ van 16 augustus 2010, in het kader van de aanvraag van de vrouw tot ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de door ELQ onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldlening, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag dat de man daar niet aan voldoet, dit met een maximum van € 25.000,-- aan te verbeuren dwangsommen en met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.4.1. Tussen partijen staat vast dat de man binnen de in het vonnis gestelde termijn aan de veroordeling heeft voldaan, waarna ELQ overigens het verzoek om ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid wederom heeft afgewezen.
4.4.2.De vrouw heeft in haar memorie van antwoord aangevoerd dat de man niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen omdat hij, door aan het vonnis te voldoen, heeft berust in dat vonnis. Bovendien kan het hoger beroep volgens de vrouw geen betekenis hebben omdat de man de door hem aan ELQ verstrekte gegevens niet meer terug kan halen. Volgens de vrouw moet de man om deze reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
4.4.3.Het hof verwerpt de stelling van de vrouw dat de man in het vonnis heeft berust. Het enkele feit dat iemand voldoet aan een op straffe van verbeurte van een dwangsom gegeven veroordeling kan niet worden opgevat als berusting in die veroordeling. Het hof constateert verder dat de man het niet eens is met de in eerste aanleg jegens hem uitgesproken proceskostenveroordeling. Reeds daarin is voor de man een voldoende belang gelegen voor ontvankelijkheid van zijn hoger beroep. Het beroep van de vrouw op niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wordt daarom verworpen.
4.5.1.De grief van de man is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de man de door ELQ gevraagde gegevens te laat en onvolledig aan ELQ ter beschikking heeft gesteld. De man voert aan dat hij naar aanleiding van de brief van de advocaat van de vrouw van 30 juli 2010 contact heeft opgenomen met ELQ. Volgens de man kreeg hij toen te horen dat hij het eerste blad van zijn arbeidsovereenkomst en een recente salarisspecificatie moest toesturen en heeft hij dat ook onmiddellijk gedaan. De man stelt dat hij de brief van 16 augustus 2010 pas voor het eerst heeft gezien bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 14 september 2010 en dat deze brief niet gevoegd was bij de inleidende dagvaarding die op 3 september 2010 aan hem betekend is. Volgens de man heeft hij steeds alle gegevens verstrekt die aan hem gevraagd werden. De man acht het onjuist dat hij in de kosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld.
4.5.2.Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of de man de brief van ELQ van 16 augustus 2010 pas bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 14 september 2010 onder ogen heeft gekregen. Ook indien dat het geval is geweest, laat dat onverlet dat de man in de daaraan voorafgaande periode aan ELQ niet alle gegevens heeft verstrekt die ELQ nodig had om zich een volledig oordeel te vormen over de vraag of de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid kon worden ontslagen. Uit de e-mails van ELQ van 13 en 14 september 2010 volgt dat de man op dat moment alleen een salarisspecificatie en een deel van zijn arbeidsovereenkomst had overgelegd. ELQ is daarom uitgegaan van de veronderstelling dat het daaruit blijkende inkomen het enige inkomen van de man was en heeft, uitgaande van die veronderstelling, het verzoek om ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid afgewezen. Het moet de man redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat hij ook zijn belastingaangifte en belastingaanslag over het voorafgaande kalenderjaar had moeten overleggen om aan te tonen dat hij niet nog andere inkomsten had, zoals inkomsten als zelfstandig ondernemer. De man stond immers in het handelsregister ingeschreven als zelfstandig ondernemer. Daarom kon er niet zomaar van worden uitgegaan dat het inkomen uit zijn arbeidsovereenkomst zijn enige inkomen was.
Het hof concludeert dat de rechtbank de man terecht heeft veroordeeld om de ontbrekende gegevens (met name: de belastingaangifte en –aanslag) nog te verstrekken. In zoverre zal het beroepen vonnis worden bekrachtigd en faalt de grief.
4.5.3.Naar het hof begrijpt is de grief van de man, ook los van het voorgaande, gericht tegen zijn veroordeling in de kosten van het geding in eerste aanleg. Het hof acht de grief in zoverre terecht voorgedragen. De partijen zijn voormalige levensgezellen zoals bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv. Het is gebruikelijk om bij geschillen tussen voormalige levensgezellen de proceskosten tussen hen te compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van dat gebruik af te wijken. Het hof zal het beroepen vonnis daarom vernietigen voor zover de man bij dat vonnis in de proceskosten is veroordeeld. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
4.6.Nu partijen gewezen levensgezellen zijn en bovendien deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van het hoger beroep tussen hen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg tussen partijen gewezen vonnis van 21 september 2010 uitsluitend voor zover de man bij dat vonnis in de kosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen;
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 oktober 2011.