ECLI:NL:GHSGR:2011:BT7548

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHD 200.073.498
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor val van steiger en gebrekkige zaak in civiel recht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [Z.] voor de val van [X.] van een rolsteiger tijdens werkzaamheden aan de buitenzijde van zijn woning. Instuc, een vennootschap onder firma waarvan [X.] en [Y.] vennoten zijn, heeft [Z.] gedagvaard en vorderde een verklaring voor recht dat [Z.] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die [X.] heeft geleden na de val. De overeenkomst tussen partijen hield in dat [Z.] de steiger zou verschaffen, maar er ontstond onduidelijkheid over de verantwoordelijkheden met betrekking tot de plaatsing en stabiliteit van de steiger. Het hof oordeelt dat Instuc ten onrechte aanneemt dat [Z.] ook verantwoordelijk was voor het verplaatsen en stellen van de steiger. [X.] heeft zelf verklaard dat hij samen met [Z.] de steiger naar de plek heeft gereden en dat hij zelf de stabiliteit van de steiger heeft beoordeeld. Het hof concludeert dat er geen grond is om de aansprakelijkheid van [Z.] te aanvaarden, aangezien de stellingen van Instuc onvoldoende onderbouwd zijn en niet blijken uit het dossier. De vordering van Instuc wordt afgewezen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij Instuc wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
zaaknummer MHD 200.073.498
arrest van de vierde kamer van 11 oktober 2011
in de zaak van
INSTUC STUCADOORSBEDRIJF V.O.F. waarvan de vennoten zijn [X.] en [Y.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.G.G. Wilgers,
tegen:
[Z.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 augustus 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg gewezen vonnis van 2 juni 2010 tussen appellante - Instuc – en haar vennoten [X.] en [Y.] als eisers en geïntimeerde - [Z.] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 68674/HA ZA 09-370)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het tussenvonnis van 30 september 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij conclusie van eis heeft Instuc verwezen naar de in de dagvaarding in hoger beroep opgenomen memorie van grieven, waarbij Instuc één productie heeft overgelegd, één grief heeft aangevoerd en met wijziging van haar eis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, een verklaring voor recht te geven die inhoudt: dat [Z.] jegens Instuc niet heeft voldaan aan zijn verplichting om tijdens de uitvoering van de overeenkomst een deugdelijke steiger te leveren, althans een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen, ten gevolge waarvan [X.] van de steiger is gevallen, ten gevolge waarvan Instuc winst derfde, met bepaling dat [Z.] aansprakelijk is voor de materiële schade,
- primair op te maken bij staat,
- subsidiair te bepalen op de netto winstderving over 2008 ten bedrage van € 17.952,75 en over 2009 ten bedrage van € 37.342,02 tot het tijdstip waarop de vennoot [X.] weer kan werken,
- primair en subsidiair met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 augustus 2008, en [Z.] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Z.] de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van Instuc in de kosten van het hoger beroep.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief van Instuc houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Instuc haar stelling dat de steiger ondeugdelijk was, onvoldoende had onderbouwd, op grond waarvan de vordering werd afgewezen met veroordeling van Instuc in de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [X.] - verder te noemen [X.] - en [Y.] zijn de vennoten van de vennootschap onder firma Instuc.
Omstreeks juni 2008 zijn partijen, Instuc en [Z.], overeengekomen dat Instuc de buitenzijde van de woning van [Z.] aan de [perceel] te [plaatsnaam] zou stukadoren. Het betrof het woonhuis van [Z.], die met zijn vader een aannemersbedrijf exploiteert. De begane grond van het woonhuis bevindt zich ongeveer anderhalve meter boven maaiveld en daaronder is een souterrain. De voordeur is met een trap via een bordes te bereiken. Het terrein is enigszins geaccidenteerd.
4.1.2. [Z.] zou ten behoeve van het werk door Instuc voor de benodigde steiger zorgen; hij heeft een rolsteiger aan [X.] ter beschikking gesteld. Deze steiger wordt in een onderzoeksrapport van GRM Expertises d.d. 20 februari 2009, dat is opgesteld op verzoek van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het bedrijf van [Z.], als volgt omschreven:
Deze rolsteiger bestaat uit losse onderdelen. De zijwanden bestaan uit vaste staanders met daartussen vaste liggers met een lengte van 1,85 meter. De breedte van de steiger is 1,35 meter. In verband met de stabiliteit wordt gebruik gemaakt van schoren en leuningen. De schoren kunnen op de liggers van de zijwanden worden geplaatst. Aan de schoren zitten aan de uiteinden halfronde beugels die om de steigerdelen heen vallen.
Om een loopvloer te creëren wordt gebruik gemaakt van aluminium steigervloerdelen. Deze hebben een breedte van 61 cm en een lengte van 2,80 meter.
Aan het rapport is een fotodossier toegevoegd. Bij foto 6, een foto van de onderzijde van de betreffende loopplank, staat vermeld:
Aan de uiteinden van de loopplank zijn de zogenaamde klemmen zichtbaar die om de steigerpijpen vallen op het moment dat deze plank in de rolsteiger is gemonteerd.
Bij foto 5 staat vermeld:
Betreft de steigervloer die ten tijde van het ongeval gemonteerd was op de rolsteiger. Deze plank heeft een lengte van 2,80 meter en een breedte van 61 cm. Een tweede loopplank lag ten tijde van het ongeval op de loopplank die in de rolsteiger was gemonteerd en op het bordes.
Bij foto 7 staat vermeld:
Betreft een detailfoto van de haken die aan het uiteinde van de loopplank bevestigd zijn.
4.1.3. [X.] is eind juli 2008 met het werk bij [Z.] begonnen. Nadat hij daar enkele dagen met gebruikmaking van de steiger had gewerkt is hij op 29 juli 2008 om omstreeks 12.30 uur van de steiger gevallen en heeft ernstig letsel aan zijn rechterarm/-schouder opgelopen. De steiger waarop [X.] aan het werk was stond op dat moment aan de zijde van het huis waar de voordeur met trap zich bevindt, waarbij de steiger haaks op de muur stond opgesteld en los een lange plank was geplaatst dwars over de loopplank van de steiger naar het bordes, over de trap heen. Partijen zijn het er over eens dat de door Instuc als productie 4 overgelegde foto de situatie van vlak voor het ongeluk juist weergeeft.
4.1.4. [X.] is twee maal aan zijn arm geopereerd. Hij kan tot op heden zijn werk als stukadoor niet meer (als voorheen) verrichten en ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
4.2.1. Instuc heeft met haar vennoten [X.] en [Y.] [Z.] bij exploot van 6 juli 2009 gedagvaard en gevorderd: een verklaring voor recht dat [Z.] jegens Instuc, althans jegens [X.], aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade,
- primair op te maken bij staat,
- subsidiair tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan [X.] van € 35.000,-- en tot betaling aan Instuc ten titel van netto winstderving over 2008 een bedrag van € 17.952,75 en over 2009 een bedrag van € 37.342,02 totdat [X.] weer volledig kan werken, met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2008 en veroordeling van [Z.] in de proceskosten.
4.2.2. De rechtbank heeft de vordering van Instuc als onvoldoende onderbouwd afgewezen met veroordeling van Instuc in de proceskosten.
4.3.1. Met de grief heeft Instuc de vordering opnieuw in volle omvang aan de orde gesteld.
4.3.2. Het hof oordeelt als volgt.
Uit het op zichzelf vaststaande feit dat de overeenkomst meebracht dat [Z.] de steiger moest verschaffen en ook heeft verschaft, leidt Instuc ten onrechte af dat [Z.] de steiger ook moest verplaatsen en stellen, dat ervan uitgegaan moet worden dat dat ook zo is gebeurd, en/of dat in elk geval aan [Z.] moet worden toegerekend op welke wijze de steiger is geplaatst en gesteld, waaruit Instuc de aansprakelijkheid van [Z.] voor de door haar en/of [X.] door de val geleden schade afleidt.
Het hof overweegt daaromtrent, dat [X.] ter comparitie bij de rechtbank zelf heeft verklaard dat hij samen met [Z.] de steiger naar de plek, waar [X.] later is gevallen, heeft gereden, dat hij, [X.], zelf die plek heeft bepaald, dat de steiger gelet op de ongelijkheid van de ondergrond niet helemaal stabiel stond, dat hij de steiger niet heeft geschoord omdat dat voor de hoogte waarop hij werkte niet nodig was, en dat hij zelf de steiger redelijk heeft gesteld.
Er is geen grond om deze wijze van stellen en plaatsen door [X.] aan [Z.] toe te rekenen; het enkele feit dat [Z.] de steiger heeft verschaft brengt dat niet mee.
4.3.3. Instuc legt aan haar vordering primair ten grondslag dat [Z.] zijn contractuele verplichting om een steiger te leveren, niet is nagekomen.
Voor zover Instuc hiermee bedoelt te stellen dat [Z.] een vaste steiger ter beschikking moest stellen en geen rolsteiger, verwerpt het hof deze stelling aangezien uit de overeenkomst niet blijkt dat een vaste steiger moest worden verschaft en Instuc deze stelling verder in het geheel niet heeft toegelicht. Het staat wel vast dat [X.] voor het ongeval een aantal dagen met de rolsteiger heeft gewerkt. Er is niet gesteld of gebleken dat [X.] bezwaar heeft gemaakt tegen de afwezigheid van een vaste steiger, of dat Instuc [Z.] in gebreke heeft gesteld omdat er alleen een rolsteiger aanwezig was. Nu Instuc bovendien zelf stelt dat was afgesproken dat [Z.] [X.] zou helpen met het steeds verplaatsen van de steiger is zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk hoe dat zich verdraagt met de stelling dat een vaste steiger was afgesproken.
De primaire grondslag wordt derhalve verworpen.
4.3.4.1. Subsidiair stelt Instuc dat [Z.] aan [X.] een gebrekkige zaak ter beschikking heeft gesteld, omdat de plank op de rolsteiger waar [X.] op stond is gekanteld ten gevolge van het ontbreken van een borging achter de klauw van de loopplank. Instuc heeft deze stelling aldus onderbouwd, dat zij stelt dat een steigerplank alleen maar kan kantelen als er een klauw losschiet, en dat de klauw niet geborgd kan zijn geweest, omdat hij is losgeschoten. Instuc beroept zich daarbij mede op een brief van de Arbeidsinspectie van 15 september 2008 aan haar advocaat. Daarin antwoordt de Arbeidsinspectie op een verzoek van Instuc om inlichtingen, onder mededeling dat de inspectie in dit geval niet bevoegd is tot verder onderzoek. De inspectie bevestigt dat een medewerker van de inspectie aan mevrouw [Y.] aan de hand van een tekening heeft uitgelegd dat de bewuste steiger, waarvan mevrouw [Y.] hem een foto (onderdeel van prod. 12 dagvaarding) had laten zien, onveilig was omdat deze niet voorzien was van leuningwerk en omdat een vloerelement voldoende geborgd moet worden tegen verschuiven en opwaaien.
Instuc heeft ook gesteld dat een klemkoppeling – of klauw – “los zat”, dat moet worden vermoed dat de borging van de klauw kapot was, dat de steiger niet gekeurd, dus afgekeurd, was en dat de in de Europese richtlijnen 95/63 en 2001/45 voorgeschreven normen zijn geschonden.
[Z.] heeft betwist dat een klauw van de steigerplank niet meer goed was en heeft gesteld dat de steiger deugdelijk en zonder gebreken was.
4.3.4.2. Ook deze stellingen van Instuc worden door het hof verworpen aangezien de daarin aangevoerde grondslag onvoldoende concreet is toegelicht en geen enkele steun vindt in het dossier. De stellingen van Instuc berusten grotendeels op theoretische veronderstellingen omtrent wat er volgens haar moet zijn gebeurd.
Instuc heeft niet toegelicht wat zij bedoelt met een “borging achter de klauw”, die zou ontbreken, los zou hebben gezeten of kapot zou zijn. Uit de brief van de Arbeidsinspectie blijkt niet dat een klauw van een vloerdeel, behalve goed aangebracht om een steigerpijp heen, ook nog eens moet zijn “geborgd” met een extra onderdeel, en zo ja met wat voor onderdeel. Uit de door GRM gemaakte foto’s van de bewuste steigeronderdelen, ook van de klauwen, blijkt niet dat daar een ondeugdelijke klauw is aangetroffen of dat een extra “borging” ontbreekt. [X.] heeft ter comparitie verklaard dat de planken met klauwen op buizen van de staanders worden gelegd, maar daaraan niet worden geborgd. Anders dan Instuc stelt is op geen enkele foto een losse klemkoppeling of een ondeugdelijke klauw te zien. Bovendien is de steiger zoals die op de foto’s, overgelegd als productie 6 bij dagvaarding, is te zien, verplaatst vanaf de plaats van het ongeval, zodat deze foto’s geen aanwijzing geven dat de situatie van de steiger bij gelegenheid van het uitvoeren van de werkzaamheden dezelfde was als op die foto’s. Aan de stelling dat de steiger niet gekeurd was en dat normen van een Europese richtlijn zijn geschonden gaat het hof voorbij, nu Instuc niet heeft aangeduid op welke normen zij doelt en een zo algemeen beroep op twee richtlijnen onvoldoende concreet is; voor de wederpartij is het dan niet duidelijk waartegen zij zich heeft te verweren.
Voor zover Instuc zich er nog op heeft willen beroepen dat er geen schoren aanwezig waren – hetgeen [Z.] overigens betwist – wijst het hof er op dat Instuc zelf stelt dat deze bij een werkhoogte van 1,80 meter niet zijn voorgeschreven (mvgr sub 15), zoals [X.] ook ter comparitie heeft verklaard. Het hof gaat dus aan die stelling voorbij.
4.3.5. Meer subsidiair voert Instuc aan dat [Z.] een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen doordat [X.] tijdens zijn werk moest improviseren, waardoor hij is gevallen. Met “improviseren” bedoelt Instuc kennelijk (mvgr sub 22 en 23) dat met de rolsteiger niet overal aan de muren gewerkt kon worden en dat hij bij de trap van een losse geïmproviseerde plank gebruik heeft moeten maken. Ook stelt Instuc dat [Z.] planken onder de wielen van de steiger op het gras had moeten aanbrengen.
Het hof overweegt dat Instuc er bij haar beroep op het leerstuk van de gevaarzetting aan voorbij gaat dat niet [Z.], maar [X.] zelf de situatie met de losse plank vanaf de steiger naar het bordes in het leven heeft geroepen. [X.] verklaart immers dat hij zelf die plek heeft bepaald.
Bovendien is de stelling van Instuc juist niet, dat [X.] van deze losse plank is gevallen, maar dat hij van de buitenste plank van de steiger zelf is gevallen. Aldus heeft [X.] ook ter comparitie bij de rechtbank verklaard. De losse plank is daarbij dan niet relevant.
Nu tenslotte [X.] heeft verklaard dat hij zelf de steiger – gedeeltelijk op steen en gedeeltelijk op gras – heeft gesteld, kan Instuc niet aan [Z.] verwijten dat hij geen planken onder de wielen had aangebracht.
Instuc heeft mitsdien niets aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [Z.] een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen ten gevolge waarvan [X.] is gevallen, zodat ook deze grondslag de vordering niet kan dragen.
4.3.6. De slotsom is dat de aangevoerde grief faalt en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
Instuc zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Middelburg van 2 juni 2010, onder rolnr. 68674/HA ZA tussen partijen gewezen;
veroordeelt Instuc in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Z.] begroot op € 1.188,-- voor verschotten en € 1.631,-- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en P.M. Huijbers-Koopman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 oktober 2011.