Rolnummer: 22-004683-09
Parketnummer: 10-651066-09
Datum uitspraak: 10 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 18 maart 2010 en - na tussenarrest van 1 april 2010 - 26 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de benadeelde partij Postkantoren BV niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk geld tot een bedrag van ongeveer EUR 625.000,--, althans een (grote) hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de Internationale Nederlanden Groep, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn/haar persoonlijke dienstbetrekking van/als baliemedewerkster bij de Internationale Nederlanden Groep, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2009 tot en met 18 mei 2009 te Rotterdam en/of Turkije, in elk geval in Nederland, opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf, namelijk door verduistering, verkregen geld voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte
- verbleven in (huur)woningen, betaald met dit geld en/of - verbleven op en/of gevaren met schepen, betaald met dit geld en/of
- gegokt in (het) casino(s) met dit geld,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit door misdrijf verkregen geld betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot verbeurdverklaring van de bij aanhouding van de verdachte inbeslaggenomen EUR 500,-.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, behoort te worden vrijgesproken.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat het openbaar ministerie ten aanzien van het subsidiair en impliciet meer subsidiair ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard. De raadsman voert hiertoe aan dat uit de door het openbaar ministerie verstrekte informatie bij brief van 14 juni 2011 niet kan worden afgeleid dat het subsidiair respectievelijk impliciet meer subsidiair ten laste gelegde (te weten: het opzettelijk, respectievelijk culpoos voordeel trekken uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld) bij de Turkse wet strafbaar is gesteld, zodat niet aan de eis van dubbele strafbaarheid -zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht- is voldaan hetgeen niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte tot gevolg heeft.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft op 18 maart 2010 het onderzoek gesloten. Na sluiting van het onderzoek is tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig was geweest. Bij tussenarrest van 1 april 2010 overwoog het hof hieromtrent dat: "op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld of aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, zoals neergelegd in artikel 5 lid 1 sub 2 Sr, is voldaan. In het dossier bevindt zich weliswaar een fotokopie van een niet nader aangeduid schriftelijk stuk in de Turkse taal dat vermoedelijk betrekking heeft op strafbepalingen in een Turkse wet, maar dit kan op basis van de vorm waarin het zich in het dossier bevindt niet worden vastgesteld. Daarnaast betreft het stuk (althans volgens de daaraan gehechte Engelse vertaling) de strafbaarstelling van hetgeen onder Nederlands strafrecht bekend is als heling en niet van de in de onderhavige zaak tenlastegelegde specifieke vorm van voordeel trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed. Tot slot is het stuk voorzien van de datum 26/08/2009 welke datum niet in de tenlastegelegde periode valt, zodat het stuk ook niets zegt over de eventuele strafbaarheid van de daarin genoemde delicten in de tenlastegelegde periode.
Gelet op het voorgaande is dit stuk onvoldoende om een beslissing te kunnen nemen over de vereiste strafbaarheid naar Turks recht van de subsidiair tenlastegelegde feitelijkheden. Nu zich omtrent deze strafbaarheid naar Turks recht geen andere stukken in het dossier bevinden en het hof - anders de advocaat-generaal - van oordeel is dat niet als van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat een zo specifieke strafbaarstelling als in de onderhavige zaak ook in andere landen geldt, zal het hof het openbaar ministerie in de gelegenheid stellen nader onderzoek te (laten) doen naar de vraag of op het door de Nederlandse strafwet als misdrijf aangemerkt delict van voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed, hetzij in de opzetvariant (artikel 416 lid 2 Sr), hetzij in de schuldvariant (artikel 417bis lid 2 Sr), ook straf is gesteld door een Turkse wet; de weerslag van de bevindingen dient aan het strafdossier te worden toegevoegd."
Het openbaar ministerie heeft bij brief gedateerd 14 juni 2011 het standpunt ingenomen dat met de in artikel 165 van het Turkse Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedraging de dubbele strafbaarheid naar Nederlands en Turks recht voldoende is gegeven. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2011 gepersisteerd bij deze mening.
De advocaat-generaal heeft voorts onder verwijzing naar HR 4 februari 2003, LJN AF0451 en HR 6 mei 2003, LJN AK 3589 betoogd dat artikel 165 van het Turkse Wetboek van Strafrecht in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbepaling.
Het hof heeft in de overgelegde Turkse wetteksten - voor zover geldend recht ten tijde van het tenlastegelegde - geen bepaling gevonden waarin het opzettelijk dan wel culpoos voordeel trekken uit een goed dat door misdrijf van een ander is verkregen zoals neergelegd in artikel 416, tweede lid en artikel 417bis, tweede lid,van het Wetboek van Strafrecht strafbaar wordt gesteld.
Het vereiste van de dubbele strafbaarheid in artikel 5, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht vergt niet dat een met de Nederlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende buitenlandse strafbepaling bestaat. De buitenlandse strafbaarstelling hoeft derhalve niet in alle opzichten overeen te stemmen met de Nederlandse. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling. Het gaat erom dat het materiële feit dat aan de verdachte wordt ten laste gelegd en dat strafbaar is naar Nederlands recht ook binnen de termen van de buitenlandse strafbepaling valt. In dat geval kan worden gezegd dat een wettelijke bepaling is aan te wijzen op grond waarvan het materiële feit als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is gesteld.
In artikel 165 van het Turkse Wetboek van Strafrecht wordt heling strafbaar gesteld. Naar het oordeel van het hof wordt daarmee in de kern niet hetzelfde rechtsgoed beschermd als met de strafbaarstelling van opzettelijk voordeel trekken uit een door misdrijf verkregen goed.
De strafbaarstelling van heling in opzettelijke of culpoze vorm beoogt tegen te gaan dat iemand profiteert van een goed dat door misdrijf van een ander is verkregen, terwijl de strafbaarstelling van opzettelijk dan wel culpoos voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed het verder verwijderde profiteren, te weten: het profiteren van de opbrengst van dat goed strafbaar stelt. De aan de verdachte verweten gedraging die strafbaar is naar Nederlands recht, valt niet - gelet op de voor het hof beschikbare informatie nu verdere jurisprudentiële uitleg niet is overgelegd - binnen de termen van de buitenlandse strafbepaling.
Het hof is derhalve van oordeel dat - nu op basis van de zich in het dossier bevindende informatie - niet blijkt dat er aan de eis van dubbele strafbaarheid in de zin van artikel 5, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan - het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het subsidiair en impliciet meer subsidiair ten laste gelegde.
Het verweer slaagt derhalve en het hof zal het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren.
Aangezien het hof, op gronden zoals hiervoor overwogen, van oordeel is dat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en het openbaar ministerie ten aanzien van het subsidiair en impliciet meer subsidiair ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard, zal het hof de teruggave gelasten van het bij aanhouding van de verdachte in beslag genomen bedrag van EUR 500,- aan de verdachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het subsidiair en impliciet meer subsidiair ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
EUR 500,-.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. J.A.C. Bartels en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 oktober 2011.