ECLI:NL:GHSGR:2011:BT6853

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-11/00012
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft belanghebbende, mevrouw [X], bezwaar aangetekend tegen een beschikking van de Inspecteur van de gemeente Dordrecht, waarbij de waarde van haar onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Z], was vastgesteld op € 173.000. Deze waarde was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en gold voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Na een ambtshalve vermindering van de waarde tot € 127.000, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur handhaafde echter de waarde in zijn uitspraak op bezwaar, waarop belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat zij geen processueel belang meer had, aangezien de woning inmiddels was verkocht voor € 177.000.

Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Gerechtshof 's-Gravenhage oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. Het Hof stelde vast dat ingevolge artikel 26 van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR) alleen beroep kan worden ingesteld tegen belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen. Aangezien het bezwaar van belanghebbende was aangetekend tegen een niet voor bezwaar vatbare beschikking, had de Inspecteur dit bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden van de beslissing.

De uitspraak werd gedaan door mr. H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen, op 6 september 2011. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00012
Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer d.d. 6 september 2011
in het geding tussen:
Mevrouw [X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht: hierna de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van rechtbank
Dordrecht van 19 november 2010, AWB 09/47 betreffende na te noemen beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) vastgesteld op € 173.000 (hierna; de beschikking). De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2007 en de beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2008 (hierna de aanslag).
1.2. Bij brief van 25 februari 2008 is de beschikking ambtshalve verminderd tot een waarde van € 127.000 en is de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar deze waarde gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank tijdig in hoger beroep gekomen bij het Hof en heeft in verband daarmee een griffierecht betaald van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 augustus, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zij beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende is in het jaar 2008 gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.
3.2. De waarde van de woning is bij beschikking met als dagtekening 29 februari 2008 vastgesteld op € 173.000. De waarde is daarna bij beschikking met dagtekening 25 februari 2008 ambtshalve verminderd tot € 127.000.
3.3. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening van 25 maart 2008 bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft bij brief van 2 december 2008 de WOZ-waarde van de woning van € 127.000 gehandhaafd.
3.4. Belanghebbende heeft de woning op 9 december 2009 verkocht voor € 177.000.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil (i) of de WOZ-waarde in overeenstemming met de bepalingen van de Wet WOZ is vastgesteld en (ii) of de Inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar vormfouten heeft gemaakt. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en - naar het Hof begrijpt – van de ambtshalve vermindering.
5.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft als volgt overwogen, waarbij belanghebbende als ‘eiseres’ en de Inspecteur als ‘verweerder’ is aangeduid:
“ Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres op 9 december 2009 haar woning heeft verkocht.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen de vaststelling van de waarde van haar woning omdat volgens haar de gemeente op oneigenlijke gronden de mogelijkheid creëert om in de toekomst op een goedkope manier onder andere het perceel van eiseres te onteigenen.
Nu de woning van eiseres inmiddels verkocht is, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen processueel belang meer heeft bij deze procedure. Eiseres heeft haar woning, zo is ook ter zitting komen vast te staan, voor een, haar tevreden stemmend, bedrag verkocht. Daardoor zal de door haar gevreesde situatie, dat zij voor een haars inziens te laag bedrag haar woning aan de gemeente zal moeten verkopen, zich niet meer kunnen voordoen. Ook is niet gebleken dat eiseres overigens nog belang heeft bij haar beroep. Dat de procedure van eiseres ook van belang is of kan zijn voor andere belanghebbenden kan daar niet aan afdoen. Het had op hun weg gelegen om ter zake zelfstandig bezwaar en beroep in te stellen.
Nu eiseres geen belang meer heeft bij een uitspraak van de rechtbank, dient het beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden. ”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1.1. Ingevolge artikel 231 van Gemeentewet geschiedt de heffing van gemeentelijke belastingen, evenals de waardevaststelling op basis van de Wet WOZ, met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
7.1.2. In de onderhavige zaak heeft de inspecteur de primaire beschikking en aanslag ambtshalve verminderd. Tegen de ambtshalve vermindering staan – gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van de AWR – geen rechtsmiddelen open. Hieruit volgt dat belanghebbende bezwaar heeft aangetekend tegen een niet voor bezwaar vatbare beschikking. De Inspecteur had derhalve in zijn uitspraak op het bezwaar, het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
7.2. Ingevolge artikel 26 AWR kan tegen een genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking zodat de rechtbank om deze reden al het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
7.3. Vorenstaande voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is en dat dient te worden beslist als hierna vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank onder verbetering van de gronden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 6 september 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.