ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2748

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000458-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg van 27 januari 2009. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en had een wederrechtelijk verkregen voordeel van EUR 1.070.758,00. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, waaronder zijn detentie, leeftijd en beperkte mogelijkheden om inkomen te verwerven na zijn vrijlating. Ondanks de argumenten van de verdediging om een verdeelsleutel toe te passen voor de toerekening van het voordeel, heeft het hof geoordeeld dat het voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen, niet verdeeld kan worden over meerdere daders. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op EUR 237.500,00, na een vermindering van 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft bevestigd en de betalingsverplichting heeft gematigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000458-09 PO
Parketnummer: 12-000099-04
Datum uitspraak: 14 juni 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 27 januari 2009 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1949,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in H.M.P. Hull te Hull (Groot-Brittannië).
Procesgang in de strafzaak
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 23 februari 2007 is de veroordeelde in zijn strafzaak -voor zover ten dezen van belang- ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als "Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
In de onderhavige procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde is begaan.
Procesgang in de ontnemingszaak
De rechtbank te Middelburg heeft bij vonnis van 27 januari 2009 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
EUR 1.070.758,00 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de verdachte is tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2011.
Vordering van het openbaar ministerie
De vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 1.070.758,00. De vordering van het openbaar ministerie is uitsluitend gebaseerd op door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van of uit de baten van het in de strafzaak onder 4 bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde op schrift gestelde requisitoir gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van het in de strafzaak onder 4 bewezenverklaarde feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Ter terechtzitting ingenomen standpunten
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting overeenkomstig zijn overgelegde requisitoiraantekeningen gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Namens de veroordeelde heeft de raadsman, onder verwijzing naar de inhoud van zijn conclusie van antwoord, betoogd dat [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) geen voordeel heeft behaald uit de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld.
De raadsman heeft betwist dat het ontnemingbedrag gelijk behoort te zijn aan het totaal van het witgewassen geld.
De raadsman heeft ter adstructie van zijn betoog, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat bij de vaststelling van het verkregen voordeel, rekening gehouden behoort te worden met de omstandigheid dat meerdere (mede)daders betrokken zijn geweest bij het bewezenverklaarde, zodat de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te geschieden aan de hand van een verdeelsleutel. De maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekt er immers toe dat de veroordeelde het voordeel dat hijzelf daadwerkelijk wederrechtelijk heeft verkregen wordt ontnomen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat nagenoeg al witgewassen geld in het transportbedrijf van de veroordeelde, genaamd [bedrijf A], is gestoken. Dit transportbedrijf, zo heeft de raadsman betoogd, heeft geheel ten dienste gestaan aan de criminele organisatie en diende enkel als dekmantel voor het plegen van strafbare feiten. Derhalve behoren in de visie van de verdediging alle dit transportbedrijf betreffende kosten in mindering gebracht te worden op het verkregen voordeel.
Ten slotte heeft de raadsman een draagkrachtverweer gevoerd.In dat kader heeft de raadsman aangevoerd dat de veroordeelde, thans 61 jaar oud, een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren in Groot-Brittannië ondergaat, zonder mogelijkheid van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidsstelling. De veroordeelde zal naar verwachting in zijn 72ste levensjaar op vrije voeten komen. Onder verwijzing naar een aan het hof overgelegde uidraai van een e-mailbericht van de curator d.d. 28 april 2011 heeft de raadsman er bovendien op gewezen dat de faillietverklaarde veroordeelde een restschuld van zo'n EUR 480.000,00 zal moeten voldoen, zodat niet aannemelijk is dat de verdachte over voldoende financiële draagkracht zal beschikken om de ontnemingsvordering te voldoen.
Oordeel hof
Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het navolgende vast.
De veroordeelde is in zijn strafzaak, bij onherroepelijk geworden arrest van het hof, onder meer veroordeeld ter zake van 'medeplegen' van gewoonte witwassen.
De verdediging meent dat daaraan de conclusie dient te worden verbonden dat er een verdeelsleutel moet worden toegepast op de toerekening van het wederrechtelijk genoten voordeel.
Het hof stelt voorop dat de ontnemingsmaatregel ertoe strekt het voordeel dat betrokkene zelf daadwerkelijk wederrechtelijk heeft verkregen te ontnemen, zoals ook door de raadsman betoogd.
De rechter zal, in het geval er sprake is van meer dan één dader, niet altijd direct de omvang van het voordeel van elk van die daders kunnen vaststellen. In dergelijke gevallen zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen kan worden toegerekend. Daarbij kan hij onder meer letten op de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld. In het geval er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijs wordt toegerekend. Van een verplichting om een zodanige verdeling te maken of om het voordeel pondspondsgewijs toe te rekenen, is evenwel geen sprake.
Het hof is van oordeel dat het door veroordeelde en zijn mededaders omgewisselde geld, met een totaalwaarde van ongeveer EUR 1.070.758,00, dient te worden aangemerkt als de vrucht van het onder 4 bewezenverklaarde.
Nu namens de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep niet concreet en specifiek het tegendeel is gesteld en onderbouwd en evenmin overigens van feiten en omstandigheden is gebleken die tot een ander oordeel dwingen, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de witgewassen geldbedragen, na aftrek van betalingen aan eventuele -niet vervolgde- in het buitenland woonachtige handlangers, verdachtes opbrengst hebben gevormd.
Niet concreet en specifiek is gesteld dat de veroordeelde een deel van het witgewassen geld aan zijn mededaders heeft afgedragen.
Ook is niet concreet en specifiek gesteld dat de voor [bedrijf A] werkzame mededaders een deel van het witgewassen geld voor zichzelf hebben gehouden. Door de rechter-commissaris als getuige gehoord, hebben zij verklaard dat het omgewisselde geld werd gebruikt voor de betaling van rekeningen van [bedrijf A], dat het eventuele overschot aan de veroordeelde werd afgedragen en niet dat zij er zelf iets van hebben gekregen.
Daarnaast heeft de veroordeelde zelf gesteld dat vrijwel al het witgewassen geld door hem in zijn transportbedrijf is gestoken. De veroordeelde heeft ook verklaard tussen de 200.000 á 300.000 Engelse pond verdiend te hebben aan het witwassen (zie blz. 4, proces-verbaal nr. 20050214.1410.HL)
Het hof ziet dan ook geen enkele reden om enige verdeelsleutel toe te passen. Van een pondspondsgewijze toerekening kan evenmin sprake zijn.
Dat de veroordeelde de vrucht van het onder 4 bewezenverklaarde in [bedrijf A] heeft geïnvesteerd en aldus mogelijk mede ten behoeve van andere strafbare feiten dan onder 4 bewezenverklaard vormt geen grond deze bedragen als verwervingskosten van dit feit (het onder 4 bewezenverklaarde) aan te merken.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 1.070.758,00.
Met betrekking tot de aan de veroordeelde op te leggen betalingsverplichting overweegt het hof als volgt.
Voor de berechting van een ontnemingszaak binnen een redelijke termijn -als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM- in hoger beroep geldt dat in die procesfase in een geval als het onderhavige het geding met een einduitspraak binnen twee jaar behoort te zijn afgerond nadat het rechtsmiddel is ingesteld. In casu is namens de veroordeelde op 28 januari 2009 hoger beroep ingesteld. Het hof doet einduitspraak op 14 juni 2011. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn met bijna 6 maanden is overschreden.
Het hof zal om die reden de hierna te vermelden op te leggen betalingsverplichting verminderen met 5%.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde echter wel aanleiding om rekening te houden met diens te verwachten draagkracht.
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde wijst het hof in het bijzonder op de duur van de detentie welke hij thans ondergaat, zijn leeftijd op het moment dat hij uit detentie wordt ontslagen, zijn naar verwachting beperkte mogelijkheden om alsdan op legale wijze inkomen te verwerven en zijn schulden uit faillissement.
Alles overwegende zal het hof op grond daarvan de betalingsverplichting matigen en aan de veroordeelde, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting tot betaling aan de Staat opleggen van een bedrag van in totaal EUR 250.000,00, te verminderen met 5% in verband met de hierboven genoemde overschrijding van de redelijke termijn, zijnde EUR 12.500,00, zodat ter betaling wordt opgelegd een bedrag van EUR 237.500,00.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 1.070.758,00( één miljoen zeventig duizend zevenhonderdachtenvijftig euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 237.500,00 (tweehonderdenzevenendertigduizend vijfhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam, mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. C.M.P. Flint-Van Noort, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2011.
Mr. C.M.P. Flint-Van Noort is buiten staat dit arrest te ondertekenen.