ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2204

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.118-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdige betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. ter Meulen, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, dat op 12 november 2010 was gewezen. De zaak werd behandeld onder zaaknummer 200.088.118-01. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet tijdig het griffierecht had betaald, wat leidde tot de beslissing om de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. R.A. Vleeming, van deze instantie te ontslaan.

Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de toepassing van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zouden rechtvaardigen, ondanks het feit dat de geïntimeerde akkoord ging met de voortzetting van de procedure. De appellant had de verplichting om het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldag te betalen, maar dit was niet gebeurd. De betaling was pas drie dagen na de deadline bijgeschreven op de rekening van het hof, wat niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

De beslissing van het hof was duidelijk: de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde waren vastgesteld op € 284,-- voor verschotten en € 447,-- voor het salaris van de advocaat. Het hof benadrukte dat het niet ontvangen van een nota voor het griffierecht geen geldig excuus was voor de late betaling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.088.118/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 1085877 \ CV EXPL 10-9592 sector kanton, locatie Rotterdam
arrest d.d. 30 augustus 2011
inzake
[Appellant],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A. ter Meulen te Rotterdam,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A. Vleeming te 's-Gravenhage.
Het geding
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 12 november 2010.
Appellant heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis en heeft geïntimeerde gedagvaard om op de rol voor dit hof te verschijnen.
Appellant heeft de zaak aangebracht. Voor appellant heeft zich een advocaat gesteld. Ook geïntimeerde is op die rol bij advocaat verschenen.
De zaak is op 31 mei 2011 aangehouden tot de rol van 28 juni 2011 voor: Afwachten griffierecht appellant.
Appellant heeft niet binnen vier weken na de eerste roldag het griffierecht betaald.
In verband met het achterwege blijven van betaling van het griffierecht heeft het hof op 5 juli 2011 bepaald dat heden arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier.
Het hof heeft kennis genomen van een brief van mr. A. ter Meulen van 30 juni 2011.
De motivering van de beslissing
1. De zaak is voor het eerst uitgeroepen op 31 mei 2011. Volgens art. 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) moet appellant ervoor zorgen dat binnen vier weken na 31 mei 2011, dus uiterlijk 28 juni 2011, het griffierecht is bijgeschreven op de rekening van dit hof. Het verschuldigde griffierecht is op 1 juli 2011 bijgeschreven op de rekening van het hof. Dit is dus 3 dagen te laat.
2. Volgens de administratie van FEZ is de nota voor het betalen van griffierecht op 8 juni 2011 verzonden. Het wel of niet (tijdig) ontvangen van deze nota door de advocaat van appellant is echter niet relevant aangezien de betalingstermijn voor het betalen van griffierecht volgt uit de Wgbz. Daarin staat dat er uiterlijk vier weken na de eerste roldag betaald moet zijn. Deze wettelijke regeling is anders dan bij procedures op grond van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geregeld is dat griffierecht verschuldigd is binnen vier weken na een mededeling daarover. Als appellant geen nota ontving en niet wist hoeveel hij moest betalen, had hij bij de griffie van het hof kunnen informeren naar de hoogte van het griffierecht of hij had het bedrag zelf kunnen berekenen en betalen. In ieder geval is het niet ontvangen van een nota geen geldig excuus voor het niet tijdig betalen van het griffierecht.
3. Er is niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in art. 127a lid 3 Rv., dat de toepassing van art. 127a lid 2 Rv., gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het feit dat geïntimeerde akkoord is dat de zaak thans wordt voortgezet en zich niet zal beroepen op niet-ontvankelijkheid, is daartoe onvoldoende.
Nu appellant niet tijdig tot betaling van het griffierecht is overgegaan, zal geïntimeerde
overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van deze instantie worden ontslagen en zal appellant worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- ontslaat geïntimeerde van deze instantie,
- veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde vastgesteld op € 284,-- voor verschotten en op € 447,-- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, E.J. van Sandick en A.G.M. Zander en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2011.