ECLI:NL:GHSGR:2011:BT1845

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.494-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Lückers
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige; recht op omgang

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 maart 2011 aangevochten, waarin het verzoek om ontzegging van het recht op omgang tussen de vader en de minderjarige was afgewezen. De moeder stelde dat omgang schadelijk zou zijn voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, en verwees naar een rapport van Jeugdzorg dat deze zorgen ondersteunde.

De vader daarentegen betoogde dat omgang in het belang van de minderjarige was en dat de moeder onterecht een negatief beeld van hem had gecreëerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 2011 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, evenals vertegenwoordigers van Jeugdzorg. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank waren vastgesteld, en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank in stand gelaten.

Het hof oordeelde dat er geen gronden waren voor ontzegging van het recht op omgang aan de vader. Het belang van de minderjarige om haar vader te leren kennen en haar angst voor hem te overwinnen, woog zwaarder dan de bezwaren van de moeder. Het hof benadrukte dat de moeder, als gezaghebbende ouder, een actieve rol moest spelen in het faciliteren van de omgang en het volgen van het advies van Jeugdzorg. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 31 augustus 2011
Zaaknummer : 200.085.494/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7087
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Lugard-van Beijma te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.W.M. Hendriks te Maastricht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 maart 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 7 juni 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 22 april 2011 een brief van 21 april 2011 met bijlagen;
- op 4 mei 2011 een brief van 2 mei 2011 met bijlagen; en
- op 5 juli 2011 een faxbrief van diezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 28 juni 2011 een brief van 24 juni 2011 ingekomen, waarbij de raadsrapporten van 8 september 2009 en 25 september 2009 zijn overgelegd en waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 7 juli 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A. Sewradj (gedragswetenschapper) en mevrouw A.J. Spijker (gezinsvoogd), namens Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 19 december 2003 van de rechtbank Maastricht, de tussenbeschikkingen van 20 maart 2009 en 5 februari 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage en naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 19 december 2003 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling bepaald tussen de na te noemen minderjarige en de vader waarbij de vader de minderjarige bij zich zal hebben iedere woensdag van 12.00 uur tot 17.00 uur en ieder weekend, afwisselend op zaterdag en zondag, telkens van 10.00 uur tot 17.00 uur.
Bij tussenbeschikking van 20 maart 2009 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of het belang van de na te noemen minderjarige zich verzet tegen een omgangsregeling en zo nee, welke omgangsregeling in het belang van de minderjarige is. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij tussenbeschikking van 5 februari 2010 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, partijen verwezen naar Jeugdzorg voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van de omgang tussen de vader en de na te noemen minderjarige. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder - strekkende tot wijziging van de beschikking van 19 december 2003 in die zin dat de moeder verzoekt te bepalen dat het belang van de na te noemen minderjarige meebrengt dat er geen omgang meer zal zijn tussen haar en de vader - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige).
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, te bepalen dat er geen omgang zal zijn tussen de minderjarige en de vader.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel een beslissing te nemen door het hof te bepalen.
Indiening nadere stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling
4. De door de moeder op 5 juli 2011 overgelegde stukken zijn buiten de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.3. van het geldende procesreglement overgelegd. Hoewel de vader tegen het overleggen van deze stukken bezwaar heeft gemaakt, heeft het hof ter zitting medegedeeld toch acht te slaan op die stukken, nu deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
Omgang
5. De moeder is van mening dat afgezien moet worden van het opleggen van omgang tussen de minderjarige en de vader. De moeder voert daartoe onder meer aan dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, nu uit de door Jeugdzorg uitgevoerde Family Test, gedateerd 8 april 2011, is gebleken dat het laten plaatsvinden van omgang tussen de minderjarige en haar vader zou leiden tot traumatische ervaringen voor de minderjarige.
6. De vader stelt zich op het standpunt dat omgang wel degelijk in het belang van de minderjarige is. Het beeld dat de minderjarige thans van de vader heeft, is het beeld dat door de moeder ten onrechte aan de minderjarige is voorgehouden. De moeder werkt nergens aan mee en formuleert zelfs voorwaarden waardoor de situatie niet werkbaar werd en Jeugdformaat het dossier heeft gesloten. Daarbij worden tevens alle conclusies die deskundigen in alle voorgaande procedures hebben gegeven, door de moeder genegeerd.
7. Namens Jeugdzorg is ter terechtzitting verklaard dat de (al dan niet realistische) angsten van de minderjarige voor het contact met de vader erg groot zijn. Jeugdzorg adviseert om psychologische begeleiding voor de minderjarige op te starten, onder meer gericht op het behandelen van haar angsten. Gedurende deze begeleiding zal moeten worden bezien hoe de minderjarige zich ontwikkelt en of een bepaalde vorm van contact met de vader op den duur voor haar veilig kan zijn. Gedwongen contacten op dit moment acht Jeugdzorg niet in het belang van de minderjarige. Indien het hof van oordeel is dat omgang tussen de vader en de minderjarige dient plaats te vinden, zal dit onder begeleiding dienen te gebeuren.
8. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben, tenzij sprake is van de in het derde lid van dit artikel limitatief gemelde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
9. Het hof is van oordeel dat er geen gronden gebleken zijn voor ontzegging aan de vader van zijn recht op omgang met de minderjarige. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat onder meer uit het rapport van de raad van 25 september 2009 volgt dat er geen contra-indicaties zijn voor de omgang tussen de man en de minderjarige. Ook overigens is niet van contra-indicaties gebleken. Voor een evenwichtige (identiteits)ontwikkeling van de minderjarige acht het hof van groot belang dat zij de mogelijkheid krijgt de vader te leren kennen en het beeld dat zij van hem heeft te actualiseren, nu het hof eveneens is gebleken dat de minderjarige een (al dan niet realistische) angst heeft voor de vader en weerstand vertoont tegen contact met hem. Het hof is zich er van bewust dat de houding van de moeder van grote betekenis is voor het welslagen van de omgang. Van de moeder wordt - temeer nu zij is belast met het gezag over de minderjarige - verwacht dat zij invulling geeft aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid in die zin dat zij de minderjarige zal stimuleren en ondersteunen bij het contact met de vader door de minderjarige de door Jeugdzorg geadviseerde psychologische begeleiding aan te bieden, teneinde haar angsten voor de vader te overwinnen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de moeder in het belang van de minderjarige het advies van Jeugdzorg op dit punt zal opvolgen. Voor een begeleide omgangsregeling ziet het hof nu geen ruimte meer, nu een eerdere begeleide omgang bij het omgangshuis door de moeder niet is nagekomen. Het is in het belang van de minderjarige en de vader dat de omgang nu zonder verdere vertraging tot stand komt.
10. Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Lückers en Bos, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2011.