ECLI:NL:GHSGR:2011:BT1510

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.078-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Mink
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorg- en opvoedingsregeling bij gebrek aan medewerking van ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 augustus 2011, betreft het een hoger beroep over de zorg- en opvoedingsregeling voor een minderjarige, geboren in 1999. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft aangegeven dat er geen begeleide omgangsregeling tot stand is gekomen door de weigerachtige houding van zowel haar als de vader. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft zich niet gemeld bij Jeugdzorg, wat heeft geleid tot een impasse in de zorgregeling. De moeder heeft in een faxbericht aangegeven dat zij meent dat er gronden zijn voor ontzegging van de contacten tussen de vader en de minderjarige, onderbouwd door een brief van een kindertherapeute en de wensen van de minderjarige zelf.

Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 23 maart 2011 overwogen dat de niet verzorgende ouder recht heeft op contact met zijn kinderen, maar dat in deze zaak geen contra-indicaties zijn gebleken om van dit uitgangspunt af te wijken. Echter, door het gebrek aan medewerking van beide ouders is het hof niet in staat om een zorgregeling vast te stellen. De moeder verzoekt om een nieuw onderzoek door de raad, maar het hof oordeelt dat het verzoek om een zorgregeling af te wijzen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking voor zover het betreft de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de vader en bepaalt dat er geen regeling inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken van kracht is. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, die momenteel geen contact wenst met de vader.

De uitspraak is gedaan door de rechters M. Stille, A. Mink en J. van Wijk, bijgestaan door griffier mr. Wittich-de Ridder, en is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 augustus 2011
Zaaknummer : 200.069.078/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1991
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.S.H.M. van Woerkom te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 23 maart 2011, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking zijn partijen, voor zover thans van belang, verwezen naar de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, gevestigd te ’s-Gravenhage, locatie Den Haag Centrum/Scheveningen (hierna te noemen: Jeugdzorg), voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de vader en de minderjarige. Iedere verdere beslissing omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden.
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 20 april 2011 een brief van 18 april 2011;
van de zijde van de moeder:
- op 16 mei 2011 een faxbericht.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikking heeft overwogen en beslist.
2. In geschil is de door de rechtbank gewijzigd vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige.
3. Bij voormelde brief heeft Jeugdzorg te kennen gegeven dat de begeleide zorgregeling in de afgelopen periode niet op gang is gekomen als gevolg van de weigerachtige houding van zowel de vader als de moeder. De moeder heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan het traject van begeleide contacten en de vader heeft zich niet gemeld bij Jeugdzorg.
4. De moeder heeft bij voormeld faxbericht te kennen gegeven dat zij van mening is dat sprake is van een of meer gronden voor ontzegging van de contacten tussen de vader en de minderjarige. De moeder voert daartoe ten eerste aan dat contact met de vader ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, zoals als ontzeggingsgrond neergelegd in artikel 1:377a lid 3 onder a BW. De moeder verwijst ter onderbouwing hiervan naar een brief van kindertherapeute M. Vellekoop, gedateerd 9 december 2008 en naar het rapport van de raad. Ten tweede heeft de minderjarige zelf aangegeven nu geen contact te wensen met de vader, wellicht later wel. De moeder is van mening dat de bezwaren van de minderjarige zwaar dienen te wegen. Daarnaast is de vraag hoe graag de contacten door de vader zelf gewenst zijn, nu hij zich in het geheel niet, zelfs niet na een herinneringsbrief, bij Jeugdzorg heeft gemeld voor het traject “begeleide omgang”. Mocht het hof anders oordelen, dan verzoekt de moeder om een (nieuw) onderzoek door de raad te gelasten.
5. Het hof overweegt als volgt. In zijn tussenbeschikking van 23 maart 2011 heeft het hof overwogen dat in de onderhavige zaak niet is gebleken van contra-indicaties om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat de niet verzorgende ouder - in casu de vader - recht heeft op contact met zijn kinderen en dat het hof een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige van wezenlijk belang acht voor de minderjarige. Rekening houdend met het feit dat al geruime tijd geen contacten hebben plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige zijn partijen derhalve verwezen naar de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van deze contacten via het omgangshuis. Uit voormelde brief van Jeugdzorg blijkt echter dat het traject van “begeleide omgang” niet van de grond is gekomen door gebrek aan medewerking van beide partijen. Daarnaast heeft de vader het hof, ondanks een verzoek daartoe, ook niet meer geïnformeerd en heeft niet meer gereageerd op de brief van Jeugdzorg. Gelet op het vorenstaande acht het hof zich thans onvoldoende in staat om te beslissen of en zo ja, welke zorgregeling zou moeten worden bepaald. Evenmin kan het hof zich een oordeel vormen over de vraag of het belang van de minderjarige vereist dat het de vader (wederom) wordt verboden tijdelijk contact te hebben met de minderjarige Dit betekent dat het verzoek van de moeder, te bepalen dat er geen zorgregeling tussen de vader en de minderjarige zal zijn, zal worden toegewezen. Het hof zal het inleidend verzoek van de vader derhalve alsnog afwijzen.
6. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de vader en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat er geen regeling inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken van kracht is;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Mink en Van Wijk, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2011.