7.2 Toepasselijk is het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart van 4 november 1988 (Trb. 1989, 43; hierna: CLNI). De artikelen 8:1060 tot en met 8:1066 BW vormen de uitwerking voor Nederland van de CLNI. Daarom dienen de in die wetsartikelen gebruikte begrippen in het licht van dat verdrag te worden uitgelegd. In artikel 1 CLNI - overgenomen in artikel 8:1060 BW - is de kring van beperkingsgerechtigden omschreven. Daartoe behoort onder meer de scheepseigenaar (lid 1). Onder de term ‘scheepseigenaar’ wordt verstaan de eigenaar, huurder, bevrachter en de beheerder van een schip, alsmede degene in wiens handen de exploitatie van een schip is gelegd (lid 2). Deze bepaling stemt grotendeels overeen met artikel 1 lid 2 van het Londens Beperkingsverdrag: “The term ‘shipowner’ shall mean the owner, charterer, manager and operator of a sea-going ship”. Dat hangt samen met de omstandigheid dat de CLNI voor een belangrijk deel is ontleend aan het Londens Beperkingsverdrag (Verdrag van Londen inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen van 19 november 1976, Trb. 1980, 23 en 1984, 31). Die nauwe samenhang brengt mee dat voor de uitleg van deze CLNI-bepaling en de overeenkomstige bepaling in Boek 8 BW mede te rade moet worden gegaan bij de uitleg van artikel 1 lid 2 van het Londens Beperkingsverdrag.
7.3 In geschil is of Maersk en Uniport zijn aan te merken als bevrachter. Naar intern Nederlands recht zijn zij dat niet ten aanzien van de duwboot, omdat aan boord daarvan geen goederen zijn vervoerd en Boek 8 BW de tijd- en reisbevrachting nu eenmaal koppelt aan goederenvervoer aan boord van het schip. Ook dit punt kan verder blijven rusten omdat onbetwist is dat ook bij een met de tijd-/reisbevrachting gelijk te stellen gebruiksrelatie recht op beperking bestaat. Confiance erkent immers de beperkingsgerechtigheid van BLT als gebruiker van de duwboot. Bovendien gaat het om de vraag of sprake is van bevrachting in de zin van artikel 1 lid 2 CLNI. Daarom is ook niet beslissend dat de duweenheid werd ingezet voor het vletten van containers en Boek 8 BW de overeenkomst van vletten aanmerkt als tijdbevrachting, maar dit terzijde.
Onder ‘bevrachter/charterer’ in de zin van de genoemde beperkingsverdragen worden in elk geval begrepen de rompbevrachter, de reisbevrachter en tijdbevrachter van het schip. Voor zover het gaat om een reis- of tijdbevrachting van het gehele schip is er geen goede reden om onderscheid te maken tussen een hoofdbevrachter en een onderbevrachter. Beiden kunnen hun aansprakelijkheid beperken.
Om als bevrachter (of daarmee gelijk te stellen gebruiker) te worden aangemerkt is verder niet vereist dat het schip waarmee de goederen zullen worden vervoerd bij overeenkomst met name is genoemd. Bepalingen als “ship X or sub”, “substitute at owner’s option” of “owners are at liberty”, alsmede “to be named hereafter” zijn gangbaar in bevrachtingsovereenkomsten.
7.4 Vast staat dat de duweenheid door Confiance als geheel in bevrachting was gegeven aan BLT. BLT bevrachtte de duweenheid niet om daarmee zelf goederen te vervoeren, maar om deze in te zetten voor een reis in het kader van een barge service met“A dedicated barge between Uniport and APMT. A direct connection, without in between stops at other terminals” (bijlage 8 bij het inleidend verzoekschrift van Uniport). Deze barge vervoert alleen Maersk containers, zulks ter uitvoering van een door Uniport, al dan niet in naam van Maersk, gegeven opdracht.
De offerte van BLT aan Uniport (e-mail van D. Verschoor aan M. van der Struis d.d. 23 september 2008) vermeldt met betrekking tot de barge service onder meer: “(…) Bedankt voor het goede gesprek van vanochtend jl waarin duidelijk naar voren kwam dat Uniport een neutrale positie inneemt voor wat betreft de keuze van de bevrachter voor het omvaren van de Transshipment volumes van de Maersk. Uniport heeft 3 bevrachters genomineerd om voor te leggen aan de Maersk, de keuze zal dan ook bij de Maersk liggen met welke bevrachter er in zee zal worden gegaan (…) Inhakende (...) wil ik hierbij bevestigen dat (…) wij als BLT graag de betreffende Maersk containervolumes zouden willen blijven varen. (…)”. Hoewel de terminologie wellicht niet geheel zuiver is, komt hieruit naar voren dat Maersk werd gezien als onderbevrachter van de barge. Zo ziet ook Confiance (en BLT) het, want Confiance erkent dat Maersk bevrachter is van de bak: die bak was door haar in bevrachting gegeven aan BLT en door deze in onderbevrachting uitgegeven aan Uniport/Maersk. BLT mocht naar eigen believen bepalen welke door haar bevrachte barge zij zou inzetten. In voormelde email staat “BLT heeft circa 20 container barges in charter (van 24 TEU barges tot 500 TEU barges) welke intra Rotterdamse transporten verrichten op dagelijkse basis.” Op het moment echter dàt BLT een bepaalde combinatie of een bepaald schip inzette om in het kader van de barge service te voldoen aan een bepaalde vletopdracht van Uniport/Maersk, stelde BLT die bepaalde duwbak/duwboot of dat bepaalde schip ter beschikking voor het vletten van de Maersk containers. De als één geheel aan BLT vervrachte duweenheid is naar de APM terminal gedirigeerd en daarmee als één geheel ter beschikking gesteld voor het transport van de Maersk-containers, die door Maersk zelf aan boord werden gebracht. Daarmee is de vervrachting van die duweenheid door BLT aan Uniport/Maersk tot stand gekomen, net zoals die vervrachting zou zijn tot stand gekomen met betrekking tot een bepaald schip, indien niet een duweenheid maar een bepaald schip met eigen voortstuwing ter beschikking zou zijn gesteld. Er is in dit geval geen goede grond om de als één geheel ter beschikking gestelde duweenheid te splitsen in een wel en een niet in onderbevrachting/gebruik uitgegeven deel.
Partijen maken zelf geen onderscheid in de positie van Uniport en Maersk: wat voor Uniport geldt, geldt voor Maersk en andersom. Die benadering is hiervoor overgenomen.
Het bovenstaande leidt ertoe dat aan Uniport c.q. Maersk een beroep op beperking van haar aansprakelijkheid met betrekking tot de Calypso toekomt op de voet van een ‘bevrachter’ als bedoeld in artikel 1 lid 2 CLNI.