ECLI:NL:GHSGR:2011:BR6996

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHV 200.084.673
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bij te late betaling griffierecht met mogelijkheid tot incidenteel appel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Middelburg. De vrouw, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van 29 december 2010. Het hof constateerde dat de vrouw het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald, namelijk pas op 12 mei 2011, terwijl de betaling uiterlijk op 26 april 2011 had moeten plaatsvinden. De advocaat van de vrouw stelde dat de late betaling niet aan haar te wijten was, maar aan de administratie van het hof. Het hof oordeelde echter dat de wettelijke termijn voor betaling van het griffierecht, zoals vastgelegd in de Wet griffierechten burgerlijke zaken, niet was nageleefd. Het hof ging niet mee in de stelling dat een latere betaling alsnog zou kunnen leiden tot ontvankelijkheid. Er waren geen omstandigheden aangevoerd die zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in artikel 282a, lid 4 Rv. De vrouw werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De advocaat van de man kreeg de gelegenheid om incidenteel te appelleren, maar maakte van deze mogelijkheid geen gebruik. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het civiele proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch
Sector civiel recht
Uitspraak: 6 september 2011
Zaaknummer: MHV 200.084.673/01
Zaaknummer eerste aanleg: 70466 FA RK 09-1429
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Sijnesael,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Krijger.
1. Het procesverloop en de beoordeling
1.1. De vrouw heeft bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 maart 2011, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Middelburg van 29 december 2010.
1.2. Bij brief van 30 maart 2011 heeft de griffie van het hof de advocaat van de vrouw gewezen op het feit dat het griffierecht voor 26 april 2001 dient te zijn voldaan.
1.3. Bij brief van 10 mei 2011 heeft de griffie van het hof de advocaat van de vrouw in de gelegenheid gesteld alsnog binnen 1 week na dagtekening van deze brief een betalingsbewijs dat tijdig betaald is over te leggen.
1.4. Bij brief van 30 juni 2011 heeft de griffie van het hof de advocaat van de vrouw medegedeeld dat het griffierecht niet binnen de termijn is ontvangen, maar eerst op 12 mei 2011. Ingevolge artikel 282 a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) leidt deze te late betaling ertoe dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar ingestelde beroep. Tevens is aan de vrouw de mogelijkheid geboden hierover gehoord te worden, indien gewenst.
1.5. Bij brief van 5 juli 2011 heeft de advocaat van de vrouw aan het hof bericht dat de vrouw gehoord wenst te worden, nu zij zich op het standpunt stelt dat de niet tijdige betaling van het griffierecht niet aan haar te wijten is maar aan de administratie van het hof.
1.6. De griffier van het hof heeft vervolgens een dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling bepaald en partijen opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Bij die gelegenheid is de advocaat van de vrouw verschenen. De advocaat van de vrouw heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij de aanmaning van de griffie van het hof van 12 mei 2011 zodanig heeft geïnterpreteerd dat hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de vrouw na (weliswaar te late) betaling van het griffiegeld alsnog ontvankelijk zou zijn in het door haar ingestelde hoger beroep. Tevens acht de advocaat van de vrouw het achterwege blijven van een aparte nota ten behoeve van de betaling van het griffierecht aan het hof te wijten. Dit heeft naar haar zeggen gemaakt dat het griffierecht pas is betaald na ontvangst van de mededeling van het hof op 12 mei 2011, dat de betaling nog niet ontvangen was.
1.7. De advocaat van de man is bij brief van 4 augustus 2011 door het hof in de gelegenheid gesteld om voor 31 augustus 2011 incidenteel te appelleren. Bij faxbericht van 29 augustus 2011 heeft de advocaat van de man het hof bericht dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik wenst te maken.
2. De beoordeling
2.1. Het hof constateert dat de vrouw het door haar verschuldigde griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. De vraag of er wel of niet een aparte nota is ontvangen door de advocaat van de vrouw is in deze niet relevant. De termijn waarbinnen de vrouw het verschuldigde griffierecht had moeten voldoen, volgt namelijk uit de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Deze wettelijke regeling bepaalt dat het griffierecht uiterlijk vier weken na indiening van het beroepschrift betaald dient te worden.
2.2. Het hof gaat eveneens niet mee met de stelling van de advocaat van de vrouw dat een latere betaling van het verschuldigde griffierecht alsnog kan leiden tot ontvankelijkheid. Het griffierecht is immers hoe dan ook verschuldigd na indiening van het beroepschrift en niet tijdige betaling daarvan – al dan niet na herhaald verzoek van de griffie van het hof – kan niet gezien worden als een hersteld verzuim dat alsnog kan leiden tot ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep.
Het hof merkt op dat geen omstandigheden als bedoeld in artikel 282a, lid 4 Rv zijn aangevoerd, die zouden moeten leiden tot de conclusie dat in het onderhavige geval niet-ontvankelijkverklaring leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282 a, tweede lid, Rv zal de vrouw gelet op het bovenstaande niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.J.C. Koens en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2011.