ECLI:NL:GHSGR:2011:BR6428

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.090-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdige betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, wonende te Zoetermeer en Leiden, hadden hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de Rechtbank 's-Gravenhage. De zaak werd behandeld door mr. A. de Rooij als advocaat voor de appellanten en mr. L.B. Melcherts voor de geïntimeerden, die beiden in Oegstgeest wonen. De procedure werd op 31 mei 2011 aangehouden om te wachten op de betaling van het griffierecht door de appellanten. De appellanten hebben echter nagelaten om het griffierecht tijdig te betalen, wat leidde tot de beslissing van het hof om hen te ontslaan van deze instantie.

Het hof overwoog dat er geen omstandigheden waren die de toepassing van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zouden rechtvaardigen, ondanks het belang van de partijen bij toegang tot de rechter. De appellanten hadden de verplichting om het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldag te betalen, maar dit was niet gebeurd. De betaling werd pas op 1 juli 2011 bijgeschreven, wat drie dagen te laat was. Het hof benadrukte dat het niet ontvangen van de nota voor het griffierecht geen geldig excuus was voor de vertraging in de betaling.

De beslissing van het hof was om de geïntimeerden te ontslaan van deze instantie en de appellanten te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 284,-- voor verschotten en € 447,-- voor het salaris van de advocaat. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de rechters A.A. Schuering, E.J. van Sandick en A.G.M. Zander.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.088.090/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 368620 / HAZA 10-2102
arrest d.d. 30 augustus 2011
inzake
[appellant sub1]
wonende te Zoetermeer,
[appellant sub 2]
wonende te Leiden,
appellanten,
advocaat: mr. A. de Rooij te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde sub 1]
wonende te Oegstgeest,
[geïntimeerde sub 2]
wonende te Oegstgeest,
geïntimeerden,
advocaat: mr. L.B. Melcherts te Leiden.
Het geding
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen partijen gewezen vonnissen van de Rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2010 en 2 februari 2011.
Appellanten hebben tijdig hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnissen en hebben geïntimeerden gedagvaard om op de rol voor dit hof te verschijnen.
Appellanten hebben de zaak aangebracht. Voor appellanten heeft zich een advocaat gesteld. Ook geïntimeerden zijn op die rol bij advocaat verschenen.
De zaak is op 31 mei 2011 aangehouden tot de rol van 28 juni 2011 voor: Afwachten griffierecht appellanten.
Appellanten hebben niet binnen vier weken na de eerste roldag het griffierecht betaald.
In verband met het achterwege blijven van betaling van het griffierecht heeft het hof op 5 juli 2011 bepaald dat heden arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier.
Het hof heeft kennis genomen van een brief van mr. A. de Rooij van 30 juni 2011.
De motivering van de beslissing
1. De zaak is voor het eerst uitgeroepen op 31 mei 2011. Volgens art. 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) moeten de appellanten ervoor zorgen dat binnen vier weken na 31 mei 2011, dus uiterlijk 28 juni 2011, het griffierecht is bijgeschreven op de rekening van dit hof. Het verschuldigde griffierecht is op 1 juli 2011 bijgeschreven op de rekening van het hof. Dit is dus 3 dagen te laat.
2. Volgens de administratie van FEZ is de nota voor het betalen van griffierecht op 8 juni 2011verzonden. Het wel of niet (tijdig) ontvangen van deze nota door de advocaat van appellanten is echter niet relevant aangezien de betalingstermijn voor het betalen van griffierecht volgt uit de Wgbz. Daarin staat dat er uiterlijk vier weken na de eerste roldag betaald moet zijn. Deze wettelijke regeling is anders dan bij procedures op grond van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geregeld is dat griffierecht verschuldigd is binnen vier weken na een mededeling daarover. Als appellanten geen nota ontvingen en niet wisten hoeveel zij moesten betalen, hadden zij bij de griffie van het hof kunnen informeren naar de hoogte van het griffierecht of zij hadden het bedrag zelf kunnen berekenen en betalen. In ieder geval is het niet ontvangen van een nota geen geldig excuus voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. Het feit dat de naam van de advocaat nog niet gekoppeld was aan het rekening-courant van het SRK en de advocaat er daarom ten onrechte van uitging dat hij wel een rekening-courant had, is een omstandigheid die voor risico van de advocaat van appellant moet blijven.
3. Er is niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in art. 127a lid 3 Rv., dat de toepassing van art. 127a lid 2 Rv., gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Nu appellanten niet tijdig tot betaling van het griffierecht zijn overgegaan, zullen geïntimeerden overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van deze instantie worden ontslagen en zullen appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- ontslaan geïntimeerden van deze instantie,
- veroordeelt appellanten in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerden vastgesteld op € 284,--,-- voor verschotten en op € 447,-- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, E.J. van Sandick en A.G.M. Zander en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2011.