Rolnummer: 22-006027-10
Parketnummer: 10-692683-10
Datum uitspraak: 24 mei 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 november 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 mei 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 januari 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever]), meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 januari 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [aangever], (met kracht) in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich primair op het standpunt gesteld dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en de pijn die [aangever] heeft ondervonden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het goed mogelijk is dat de pijn is veroorzaakt door een ander dan de verdachte. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat [aangever] niet heeft verklaard dat de pijn is veroorzaakt door het handelen van de verdachte.
Gelet op het feit dat de verdachte opzettelijk en met kracht heeft geslagen in het gezicht van [aangever], alsmede op de medische verklaring die zich in het dossier bevindt, acht het hof het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en de pijn die [aangever] heeft ondervonden voldoende aannemelijk. Dat het slachtoffer [aangever] nadien nogmaals is geslagen doet hier niet aan af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Nadere overwegingen omtrent de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte
Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan haar een beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer toekomt.
Ten aanzien van het beroep op noodweer en noodweerexces heeft de raadsman het navolgende aangevoerd. Er was sprake van een wederrechtelijke aanranding van de moeder van de verdachte. De verdachte heeft bij het verdedigen van haar moeder de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet overschreden. Mocht het hof van oordeel zijn dat deze grenzen wel zijn overschreden, dan is deze overschrijding het gevolg van een hevige gemoedsbeweging die werd opgewekt door de wederrechtelijke aanranding, zodat de verdachte alsnog met succes een beroep op noodweerexces kan doen.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte op redelijke gronden in de foutieve veronderstelling verkeerde dat zij mocht ingrijpen. De situatie waarin de verdachte zich bevond was immers dat haar moeder ten onrechte werd aangevallen door een vreemde.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
A. Aangever [aangever] zet zijn fiets op de standaard en loopt naar de auto toe. Hij opent het voorportier en praat met de medepassagier/verdachte.1
B. Terwijl [aangever] en de verdachte aan het praten/schreeuwen zijn, stapt de bestuurder van de auto - de moeder van de verdachte - uit en loopt achterlangs om de auto heen naar [aangever].2 De moeder slaat [aangever] in de nek.3 Er ontstaat geduw en getrek tussen [aangever] en de moeder.4
C. De verdachte stapt uit en geeft [aangever] een klap in zijn gezicht.5
Naar 's hofs oordeel is - op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep - niet voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte heeft verkeerd in een situatie waarin het handelen van de verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging van haar moeder. De moeder heeft zelf de aanval geopend en verkeerde niet in een situatie waarin zij zich verdedigen moest (zie onder B). Aan de verdachte komt dientengevolge ter zake van het door haar jegens [aangever] gepleegde geweld geen beroep op noodweer toe. Nu er door het hof geen noodweersituatie wordt aangenomen faalt ook het beroep op noodweerexces.
Met betrekking tot het beroep op putatief noodweer overweegt het hof het volgende. Mede gelet op het feit dat de verdachte niet het volledige voorval heeft kunnen waarnemen, is het hof van oordeel dat de verdachte in verwarring kan zijn geweest over wat zich precies afspeelde en dat het niet onbegrijpelijk is dat de verdachte heeft gemeend dat zij in de confrontatie tussen haar moeder en aangever [aangever] haar moeder te hulp moest komen. Daaraan doet niet af dat de verdachte zelf voorafgaande aan die confrontatie heeft bijgedragen aan de escalatie door naar aangever [aangever] het "fuck you"-gebaar te maken.
Het beroep op putatief noodweer treft derhalve doel. Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feiten. Dientengevolge dient de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde niet strafbaar te worden verklaard en van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 357,11, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag EUR 357,11, vermeerderd met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van EUR 100,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor overwogen.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Verklaart de benadeelde partij, [aangever], niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz, mr. J.A.C. Bartels en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2011.
Mr. N.C. van Bellen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Aangifte [aangever] d.d. 14 januari 2010, proces-verbaal
2010011846-1, pagina 2, verklaring verdachte d.d. 11 mei 2010, proces-verbaal PL1710 2010011846-5, pagina 2.
2 Bevindingen d.d. 12 mei 2010, proces-verbaal PL1710 2010011846-6.
3 Aangifte [aangever] d.d. 14 januari 2010, proces-verbaal
2010011846-1, pagina 2.
4 Bevindingen d.d. 12 mei 2010, proces-verbaal PL1710 2010011846-6.
5 Aangifte [aangever] d.d. 14 januari 2010, proces-verbaal
2010011846-1, pagina 2 en bevindingen d.d. 12 mei 2010, proces-verbaal PL1710 2010011846-6.