GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00627
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 28 juni 2011
[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 juli 2010, nummer AWB 09/993, betreffende na te noemen beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft bij de op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) genomen beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) vastgesteld op € 188.000. De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2008 en geldend voor kalenderjaar 2009. Met de beschikking is in één geschrift bekend gemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2009.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2009 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 mei 2011, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning, een drive-in hoekwoning met inpandige garage, tuin en ondergrond. De inhoud van de woning is ongeveer 445 m3 en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 214 m2.
3.2. De waarde van de woning is bij beschikking van 28 februari 2009 vastgesteld op € 188.000, rekening houdend met vijftien percent waardedruk wegens geluidsoverlast afkomstig van het buurpand gelegen aan de [a-straat 2].
3.3. Bij uitspraak op bezwaar is de waarde gehandhaafd, zulks – naar het Hof begrijpt – op de grond dat uit een na een herbeoordeling opgesteld rapport van het [A] BV van 17 december 2007 blijkt dat er weliswaar contactgeluiden zijn waar te nemen afkomstig van het buurpand aan de [a-straat 2], doch dat zonder nader destructief onderzoek niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk geluidslekken zijn en dat gelet op een en ander er geen aanleiding is de waarde van het pand op een lager bedrag te stellen.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij ontkennende beantwoording van voormelde vraag is in geschil of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de WOZ-waarde van de woning dient te worden gesteld op € 183.000.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof voorts naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de WOZ-waarde tot € 183.000.
5.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
“3.Ontvankelijkheid
Het gaat in onderhavige procedure om de beschikking met waardepeildatum 1 januari 2008, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2009 tot 1 januari 2010.
Ter beoordeling staat of eiseres procesbelang heeft bij beoordeling van haar beroep. De rechtbank overweegt dat eiseres in haar beroepschrift nadrukkelijk verwezen heeft naar de consequenties van de door eiseres ingestelde handhavingsprocedure voor de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2008 en dat eiseres ter zitting tevens nadrukkelijk heeft gesteld dat zij een bezwaarschrift heeft ingediend vanwege het handelen van de gemeente inzake deze ingestelde handhavingsprocedure. Tevens heeft zij er zitting gesteld dat zij op zich geen probleem heeft met de vastgestelde WOZ-waarde van € 188.000,-- voor 2009, maar dat zij zolang de gemeente haar verantwoordelijkheid niet neemt voor de door eiseres ingestelde handhavingsprocedure, welke nu stil ligt, niet akkoord gaat met welke verhoging van de WOZ-waarde dan ook.
De rechtbank kan slechts oordelen over de juistheid van de hoogte van de WOZ-waarde. Het door eiseres gestelde belang heeft met name betrekking op de door haar ingestelde handhavingsprocedure. Het handelen van de gemeente in die procedure staat echter los van de thans ter beoordeling voorliggende WOZ-beschikking en kan de rechtbank niet betrekken bij haar beoordeling.
Nu eiseres inhoudelijk geen gronden heeft aangevoerd tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 188.000,-, ontbreekt bij eiseres het belang bij een inhoudelijke behandeling door de rechtbank. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep niet ontvankelijk dient te worden verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Belanghebbende klaagt ter zitting van het Hof dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de op de beschikking vermelde waarde van € 188.000 niet in geschil is. Zij heeft, naar zij stelt, niet bedoeld de in haar beroepschrift voor de rechtbank opgenomen stelling, inhoudend dat er geen reden is voor een verhoging van de WOZ-waarde zoals deze voor het jaar 2008 is vastgesteld, zijnde € 183.000, zolang de geluidsoverlast van het buurpand [a-straat 2] aanhoudt, prijs te geven. Het Hof acht deze stelling op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting aannemelijk. De rechtbank heeft belanghebbende derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. In hoger beroep herhaalt belanghebbende de standpunten die zij in eerste aanleg heeft aangevoerd zonder dat zij nieuwe standpunten aanvoert. Het Hof zal de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, maar zal om redenen van proceseconomie doen wat de rechtbank had behoren te doen.
7.2. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
7.3. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van taxateur [B], die de woning op 23 februari 2010 uitpandig heeft opgenomen. Die taxateur heeft de waarde van de woning per de waardepeildatum bepaald op € 199.000. Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met vijf in dezelfde straat gelegen onroerende zaken waarvan de marktgegevens bekend zijn. In het taxatierapport is van elk vergelijkingsobject een foto opgenomen, waarbij het bouwjaar, de oppervlakte van de kavel, de inhoud van het object, bijgebouwen en de verkoopprijs en -datum zijn vermeld.
7.4. Belanghebbende herhaalt in hoger beroep haar stelling dat ten onrechte bij de waardebepaling geen rekening is gehouden met geluidsoverlast afkomstig van het buurpand aan de [a-straat 2].
7.5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten kort voor dan wel kort na de waardepeildatum zijn verkocht en wat betreft type en bouwaard, oppervlakte en inhoud, bouwjaar, ligging en onderhoudstoestand nagenoeg identiek zijn aan de woning. Weliswaar is door de Inspecteur de mogelijkheid opengelaten dat sprake is van een fout in de bouwconstructie waardoor het bestaan van geluidslekken niet is uit te sluiten, doch naar het oordeel van het Hof is bij de waardevaststelling van de woning op € 188.000 in voldoende mate rekening gehouden met die onzekere factor.
7.6. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de bij het vaststellen van de beschikking aan de woning toegekende waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde die voor het vorige tijdvak aan de woning is toegekend. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Voor de beoordeling van de juistheid van de voor het onderhavige tijdvak vastgestelde waarde is daarom slechts van belang of de aan de woning toegekende waarde in overeenstemming is met het wettelijke waardebegrip, zoals onder 7.1 weergegeven. Aan de verhouding tussen voor twee opvolgende tijdvakken vastgestelde waarden komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe.
7.7. Anders dan belanghebbende voorts stelt, heeft de uitkomst van de handhavingsprocedure geen invloed op de in de beschikking vastgestelde waarde van de woning.
7.8. Uit het in 7.1 overwogene volgt dat het hoger beroep gegrond is.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond, en
- gelast dat de Inspecteur het door eiseres betaalde griffierecht van € 111 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 28 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.