ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5078

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001825-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken na gebrek aan bewijs van opzet en wetenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren of in bezit hebben van ongeveer 900 gram heroïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De tenlastelegging was gebaseerd op de aanname dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van een postpakket dat hij in ontvangst had genomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bleek niet dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van het pakket, noch dat hij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het pakket heroïne zou bevatten. De verdachte had zich voorgedaan als de geadresseerde van het pakket en had een geldbedrag betaald voor de aflevering, maar het hof oordeelde dat deze handelingen niet voldoende bewijs opleverden voor opzet of wetenschap met betrekking tot de heroïne.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden zou worden veroordeeld, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om de schuld van de verdachte te bewijzen. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001825-10
Parketnummer: 10-630325-09
Datum uitspraak: 27 april 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent het bevel tot voorlopige hechtenis als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2009 tot en met 12 november 2009 te Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 900 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk met betrekking tot een uit Mumbai (India), altans een uit het buitenland afkomstig/ verzonden postpakket
- zich voorgedaan als ene [persoon A], althans de geadresseerde van het postpakket en/of
- een aan deze [persoon A] geadresseerd postpakket in ontvangst genomen en/of
- voor en/of bij de aflevering van dit pakket een geldbedrag (van euro 120,30) betaald;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2009 te Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 900 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte - verkort en zakelijk weergegeven - betoogd dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een gecontroleerde aflevering van het pakket met heroïne, waarop de bepalingen inzake infiltratie als bedoeld in artikel 126h van het Wetboek van Strafvordering van toepassing zijn. Deze infiltratie zou volgens de raadsman onrechtmatig hebben plaatsgevonden nu hiertoe geen schriftelijk bevel van de officier van justitie was afgegeven, hetgeen ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zou moeten leiden tot uitsluiting van het verkregen bewijs en tot vrijspraak van de verdachte.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 november 2009 heeft de Duitse douane een postpakket van [postbedrijf] afkomstig uit Mumbai (India), bestemd voor [persoon A] te 's-Gravenhage, onderzocht op de aanwezigheid van drugs. Het pakket bleek heroïne te bevatten.
De Duitse justitie heeft hierop contact gezocht met de Nederlandse autoriteiten. Vervolgens werd door de Nederlandse officier van justitie besloten om het pakket op de gebruikelijke wijze te laten prepareren en af te leveren op het adres te 's-Gravenhage. Op 5 november 2009 werd het pakket door de Duitse autoriteiten aan de Nederlandse politie overgedragen.
Na preparatie, monsterneming en terugplaatsing van een kleine hoeveelheid heroïne is het pakket uiteindelijk op 12 november 2009 op een (telefonisch aan [postbedrijf] opgegeven) Rotterdams adres aangeboden. Deze aflevering geschiedde door een in kleding van [postbedrijf] gehulde verbalisant. De verdachte werd vervolgens aangehouden zeer kort nadat hij het pakket in ontvangst had genomen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, waar niet gebleken of aannemelijk is dat [postbedrijf] deel zou hebben uitgemaakt van de groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven werden beraamd of gepleegd, geen sprake is geweest van deelname door of medewerking van een opsporingsambtenaar aan een dergelijke groep. Reeds om die reden zijn de bepalingen inzake infiltratie als bedoeld in artikel 126h van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing en was in het onderhavige geval een schriftelijk bevel van de officier van justitie tot infiltratie niet vereist. Mitsdien is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs en wordt het verweer verworpen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Het hof overweegt hiertoe dat uit de voorhanden zijnde stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op enig moment voorafgaand aan dan wel ten tijde van het voorhanden hebben van het pakket wetenschap had van de inhoud van het pakket. Evenmin kan naar 's hofs oordeel worden gesteld dat de verdachte, hoe schimmig zijn rol bij de aflevering van het pakket ook moge zijn geweest, door de enkele inontvangstname van het pakket willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het pakket heroïne zou bevatten.
Mitsdien kan niet worden bewezen dat het opzet van de verdachte, ook in voorwaardelijke zin, was gericht op de invoer of het bezit van heroïne en behoort hij te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, mr. Chr.A. Baardman en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 april 2011.
Mr. N.C. van Bellen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.