GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 27 april 2011
Zaaknummer : 200.063.449/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-7299 en FA RK 09-8181
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
[verweerster]
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 februari 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De vrouw heeft op 7 juni 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 4 augustus 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 april 2010 een brief van 20 april 2010 met bijlagen;
- op 10 mei 2010 een brief van 7 mei 2010 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 28 februari 2011 een brief van 25 februari 2011 met bijlagen.
De zaak is op 11 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap, alsmede de waarde van de bestanddelen vastgesteld. Voor zover in hoger beroep van belang is ten aanzien van de waarde van de volgende bestanddelen het volgende bepaald:
ACTIVA
b) Hyundai Getz
de auto wordt tegen een waarde van € 8.700,- toegedeeld aan de vrouw;
e) lijfrentepolis Amersfoortse [nummer polis]
wordt toebedeeld aan de man onder de verplichting om een bedrag van € 4.400,- aan de vrouw te betalen;
PASSIVA
m) doorlopend krediet Rabobank
de vrouw zal het krediet als eigen schuld aflossen, onder verplichting voor de man om de helft van het saldo per oktober 2008 (feitelijk uiteengaan van partijen) aan de vrouw te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De man heeft ter zitting bij het hof zijn eerste grief betreffende de peildatum ingetrokken, zodat deze grief geen verdere bespreking behoeft.
2. In geschil is thans nog de waardering/omvang van de navolgende in de door de rechtbank vastgestelde verdeling betrokken goederen en schuld en daarmee het bedrag van de overbedelingsschuld danwel onderbedelingsvordering. Het betreft de navolgende gemeenschapsgoederen/-schuld:
- de auto;
- de lijfrentepolis bij de Amersfoortse en,
- het doorlopend krediet bij de Rabobank.
De door de rechtbank vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap alszodanig is niet in geschil.
3. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover (het hof begrijpt) het de waarderingsbeslissingen ter zake van de lijfrentepolis bij de Amersfoortse (onder e) en het doorlopend krediet ten name van partijen (onder m) betreft en, opnieuw beschikkende,
- ter zake van de lijfrentepolis te beslissen dat deze aan de man wordt toegedeeld tegen de door de rechtbank bepaalde waarde, doch met aftrek van 42% belastinglatentie, derhalve tegen een waarde van € 5.127,20 (€ 8.840,- x 58%), althans een door het hof in goede justitie te bepalen waarde, rekening houdende met de belastinglatentie, en dat de man de vrouw een bedrag ter grootte van de helft van deze waarde moet voldoen uit hoofde van zijn overbedeling, en
- te bepalen dat het doorlopend krediet bij de Rabobank met contractnummer [nummer] aan de vrouw wordt toegedeeld, alsmede te bepalen dat de man ter zake hiervan nog een bedrag moet voldoen ad pro resto € 3.266,50 per 1 april 2010, dat hij zal blijven voldoen in maandelijkse termijnen van minimaal € 120,-, rechtstreeks te voldoen op rekeningnummer [X] ten name van [Y], althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum.
4. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen, dan wel hem in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw om de bestreden beschikking te vernietigen uitsluitend voor zover het de gegeven beslissing ter zake (het hof begrijpt) de waarde van de auto betreft en opnieuw beschikkende te bepalen dat de auto van het merk Hyundai Getz (hierna: de auto) aan de vrouw wordt toebedeeld tegen een waarde van € 5.965,-.
5. Het hof overweegt als volgt.
Lijfrentepolis Amersfoortse polisnummer [nummer]
6. De man stelt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de op de lijfrentepolis rustende belastinglatentie. De man gaat de lijfrentepolis niet afkopen en zal, zodra deze tot uitkering komt, in 2025 over de lijfrentetermijnen nog inkomstenbelasting moeten betalen. De man wenst dat er rekening wordt gehouden met een reëel percentage terzake van de belastinglatentie van bijvoorbeeld 42%.
7. De vrouw betwist dat rekening moet worden gehouden met de belastinglatentie. Daarbij stelt zij dat als de man de lijfrentepolis niet behoeft af te kopen en door kan laten lopen tot 2025, de waarde van de polis dan ten minste € 14.488,- is. De man is dan ouder dan 65 waardoor de alsdan verschuldigde belasting aanmerkelijk lager zal zijn dan de door de man thans gestelde 52%. Ook betwist de vrouw het door de man genoemde percentage van 42% voor het geval de man de polis niet afkoopt. Dit percentage is volgens de vrouw onredelijk hoog en dient door de man te worden aangetoond. Verder is de vrouw van mening dat het onredelijk zou zijn om de belasting te verrekenen nu de eventuele belasting ruimschoots zal worden opgevangen door de waardestijging van de polis. Volgens de vrouw dient de latente winst dan ook te worden verrekend als de latente belasting wordt verrekend, zij heeft immers ook meebetaald aan de desbetreffende polis.
8. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de man de lijfrentepolis niet zal afkopen en door zal laten lopen tot dat hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Het hof acht het redelijk om rekening te houden met een belastinglatentie. Omdat thans fiscaal niet wordt afgerekend over de waarde van de polis kan het tarief van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet worden toegepast zoals de man bepleit, daargelaten naar welk heffingspercentage. Voor de waardering van de belastinglatentie zal het hof aanknopen bij de regeling ter zake in de Successiewet 1956, artikel 20 leden 5 en 6. Het betreft immers de inkomstenbelasting, die de man verschuldigd kan worden, en waarvan thans niet vaststaat dat hij die verschuldigd zal worden en zo ja, tegen welk tarief. Aldus wordt deze belastinglatentie gesteld op 6,25% van de waarde van de polis van € 8.800,- zoals door de rechtbank is vastgesteld en door partijen niet is weersproken. De belastinglatentie bedraagt € 550,- zodat de waarde van de polis waarmee rekening dient te worden gehouden bij de verdeling € 8.250,- bedraagt.
Doorlopend krediet Rabobank [nummer]
9. De man kan zich er in zijn derde grief niet mee verenigen dat de rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de schuld als haar eigen schuld zal aflossen onder de verplichting van de man om de helft van het saldo per oktober 2008 aan de vrouw te voldoen. De man stelt niet in staat te zijn om het bedrag van € 4.466,50 ineens aan de vrouw te voldoen. Daarnaast is het bedrag volgens de man niet meer juist omdat de man in de periode van juni 2009 tot maart 2010 al met € 120,- per maand, dus totaal € 1.200,- op deze schuld heeft afgelost. Na verrekening resteert er derhalve nog € 3.266,50 per 1 april 2010. De man is van plan om vanaf april 2010 met € 120,- per maand op deze schuld te blijven aflossen. Meer dan dit bedrag kan hij niet missen, aldus de man. Verder is de man van mening dat de schuld voor rekening van ieder van partijen voor de helft blijft en dat ieder van partijen met een gelijk maandelijks bedrag van bijvoorbeeld € 100,- op deze schuld moet blijven aflossen.
10. De vrouw betwist de stellingen van de man gemotiveerd. Volgens de vrouw heeft de man wel draagkracht om haar te betalen en heeft hij slechts acht keer € 120,- afgelost en niet tien keer, zoals hij stelt. De vrouw stelt het juiste bedrag dat gehanteerd dient te worden op: € 9.183,31:2 = € 4.591,65 minus (8 x € 120,-) = € 3.631,65. Verder laat de man volgens de vrouw de rente die de vrouw is verschuldigd in verband met het doorlopend krediet, ten onrechte buiten beschouwing.
11. Het hof stelt voorop dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat op grond van artikel 1:94, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) het doorlopend krediet van partijen in de gemeenschap valt. In artikel 1:100 lid 1 BW is bepaald dat de echtgenoten ieder een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap – hieronder begrepen zowel de passiva als de activa – hebben en dat deze bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Het hof is van oordeel dat op grond van dit artikel ieder der partijen voor de helft gehouden is om de schuld aan de Rabobank te dragen. Overigens merkt het hof in dit verband op dat gemeenschapsschulden niet kunnen worden toegedeeld.
De grief van de man slaagt voor zover het doorlopend krediet door de rechtbank aan de vrouw is toegedeeld.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin het doorlopend krediet is toegedeeld aan de vrouw en, opnieuw beschikkende, bepalen dat de man en de vrouw ieder de helft van het doorlopend krediet voor hun rekening nemen.
12. De vrouw is van mening dat er een te groot verschil ligt tussen de door haar in eerste aanleg overgelegde taxatie van de auto en de taxatie van de man. Uit de door haar door een onafhankelijke expertise en taxatiebureau opgemaakt taxatierapport blijkt volgens de vrouw dat de waarde van de auto € 5.965,- bedraagt.
13. De man voert gemotiveerd verweer. Hij stelt in dit verband dat in het taxatierapport dat de vrouw overlegt geen rekening is gehouden met de airconditioning in de auto. Verder is er ten onrechte rekening gehouden met opknapkosten van € 1.000,-. Ook is de peildatum van de waardebepaling van de vrouw niet goed, dit moet augustus/september 2008 zijn en niet 12 mei 2010, aldus de man.
14. De rechtbank heeft de waarde van de auto vastgesteld op € 8.700,-. De man kan zich hiermee verenigen. De vrouw stelt de waarde van de auto vast op € 5.965.
Het hof zal de waarde van de auto in goede justitie vaststellen op het gemiddelde van de door partijen genoemde waarden, zijnde € 7.332,50, nu geen van partijen diens eigen stelling genoegzaam heeft onderbouwd en het hof deze uitkomst in dit geval als billijk oordeelt. Deze waarde dient ter zake van de door de rechtbank vastgestelde verdeling in aanmerking te worden genomen.
Overbedelingsschuld/onderbedelingsvordering
15. Conform hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dient de man aan de vrouw terzake van overbedeling te betalen het bedrag van € 458,75.
16. Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.
17. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de waardering betreft van de lijfrentepolis bij de Amersfoortse ([nummer polis]),en de auto (Hyundai Getz), alsmede voor wat betreft het dragen van de schuld voortvloeiend uit het doorlopend krediet bij de Rabobank ([nummer]) en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de lijfrentepolis in de verdeling wordt betrokken voor een waarde van € 8.250,-;
verstaat dat partijen voor een gelijk deel draagplichtig zijn voor het doorlopend krediet bij de Rabobank met nummer [nummer], zijnde een gemeenschapsschuld, en derhalve gehouden zijn ieder de helft van de schuld te voldoen;
bepaalt dat de auto (Hyundai Getz) in de verdeling wordt betrokken voor een waarde van € 7.332,50;
veroordeelt de man om aan de vrouw ter zake van overbedeling te betalen een bedrag van € 458,75;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Stille en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2011.