ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4928

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.226.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen met toepassing van het klemcriterium

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag over drie minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank 's-Gravenhage verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging. De vader, verweerder in hoger beroep, is niet verschenen ter zitting, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, namelijk een verstoorde communicatie tussen de ouders, wat heeft geleid tot een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders. Het hof heeft de verklaringen van de minderjarigen in overweging genomen, evenals de psychische gesteldheid van de vader en zijn onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is om het gezag over hen aan de moeder toe te kennen.

De beslissing van het hof houdt in dat het gezamenlijk gezag over de minderjarigen wordt beëindigd en dat de moeder voortaan het eenhoofdig gezag over hen uitoefent. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige verzoeken in hoger beroep zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 maart 2011
Zaaknummer : 200.077.226/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-10550
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. T.K. Dik thans mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 17 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 augustus 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 16 december 2010 een brief van 15 december 2010 met bijlage;
- op 24 december 2010 een brief van 23 december 2010 met bijlagen;
- op 6 januari 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 10 februari 2011 een faxbericht met bijlagen;
- op 18 februari 2011 een faxbericht met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 29 november 2010 een brief van 23 november 2010 ingekomen, waarin is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 24 februari 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig: de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft weliswaar ter zitting pleitnotities overgelegd doch bij mondelinge toelichting op het beroep deze (tekst) niet als zodanig voorgedragen, zodat het hof daarop geen acht zal slaan.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in raadkamer gehoord. Daarnaast heeft [minderjarige 2] ook nog schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt en een brief overgelegd in raadkamer.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over de na te noemen minderjarigen te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1]), [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2]) en [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3]) (hierna gezamenlijk: de minderjarigen) afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag over de minderjarigen aan de moeder toe te kennen.
3. De moeder voert zes grieven aan en stelt daarin – onder meer – het volgende. Er is, anders dan de rechtbank overweegt, sprake van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem en verloren raken. De minderjarigen worden psychisch belast door de verstoorde relatie tussen partijen en komen klem te zitten door de praktische onmogelijkheid van partijen om gezamenlijk invulling te geven aan hun rol van gezagdragende ouders. Daarnaast is de paspoortkwestie die tussen partijen heeft gespeeld, waarbij de vader geruime tijd (tot de dag van de zitting bij de rechtbank hierover) heeft geweigerd toestemming te geven voor de afgifte van een paspoort voor de minderjarigen, een uitgesproken voorbeeld voor het niet functioneren van het gezamenlijk gezag. Verder heeft de rechtbank bij haar beoordeling te veel waarde gehecht aan het feit dat er in het omgangshuis contact tot stand is gekomen tussen de vader en de twee jongste minderjarigen. De begeleiding van het omgangshuis heeft niet geleid tot een verbetering van de onderlinge verstandhouding en de communicatie tussen partijen. Er is geen contact tussen partijen. Volgens de moeder is er door de rechtbank geen acht geslagen op de wens van de minderjarige [1] om enkel onder het gezag van zijn moeder te staan. [minderjarige 1] wil niet dat zijn vader zeggenschap heeft over belangrijke aangelegenheden in zijn leven of dat zijn vader alleen het gezag over hem krijgt als er iets met de moeder mocht gebeuren. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geen acht geslagen op de overige door de moeder aangevoerde argumenten, zoals de psychische gesteldheid van de vader, het alcoholmisbruik, zijn strafrechtelijk verleden, het financiële wanbeleid van de vader, en het sterke negatieve effect van zijn gedrag op de onderlinge communicatie en op de minderjarigen.
4. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW), kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251, tweede lid BW (hof: de wet verwijst abusievelijk naar artikel 251a, eerste lid BW) beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
5. Het criterium om het gezamenlijk gezag te beëindigen is, ingevolge artikel 1:253n, tweede lid, BW, gelijk aan de criteria, opgenomen in artikel 1:251a, eerste lid onder a. en b. BW. De rechter kan op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6. Blijkens artikel 1:253n BW zal allereerst beoordeeld moeten worden of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
De rechtbank heeft de moeder ontvangen in haar verzoek omdat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, namelijk de communicatie tussen partijen is verstoord geraakt. Hiertegen is geen grief gericht, zodat vast is komen te staan dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
7. Het hof zal hierna beoordelen of er sprake is van een van de criteria als hiervoor genoemd onder 5 als gevolg waarvan bepaald dient te worden dat het gezag over de minderjarigen aan de moeder toekomt.
8. Het hof is van oordeel dat er ten aanzien van de jongste minderjarigen duidelijke aanwijzingen zijn voor het ontstaan van een dreigende situatie, veroorzaakt door de vader, waardoor zij klem en verloren dreigen te raken. Zo bestaan er door bepaalde gebeurtenissen in het verleden, aanwijzingen dat de vader wil interveniëren in noodzakelijke medische behandelingen met name ten aanzien van [minderjarige 2] die gediagnosticeerd is met ADHD en medicijnen nodig heeft. [minderjarige 2] is kennelijk angstig dat de vader ingrijpt in haar leven en dat van haar broertje [minderjarige 3], zodanig dat zij benadeeld worden. Verder lijkt de vader onberekenbaar te zijn omdat hij afspraken betreffende de contacten met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet nakomt, en zijn er aanwijzingen van mogelijke psychische problemen van de vader, hetgeen door hem niet is weersproken. Ook is gebleken dat normalisering van de betrekkingen tussen de vader en de moeder niet spoedig is te verwachten, hetgeen zijn weerslag heeft op met name [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Gelet op het voorgaande zal het hof bepalen dat het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan de moeder toekomt nu er naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar risico bestaat dat zij klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
9. Voor wat betreft [minderjarige 1] overweegt het hof als volgt. [minderjarige 1] heeft in eerste aanleg en in raadkamer bij het hof – onder meer – verklaard dat hij het niet wenselijk vindt dat zijn vader zeggenschap heeft over hem en dat hij niet wil dat zijn vader intervenieert in zijn leven. Gelet op de verklaring van [minderjarige 1], waarmee het hof rekening houdt gezien zijn leeftijd en mate van rijpheid, en mede in aanmerking genomen de e-mailwisseling tussen de vader en [minderjarige 1], waaruit volgens het hof blijkt dat de vader geen oog heeft voor de belangen van [minderjarige 1], acht het hof het in het geval van [minderjarige 1] anderszins in zijn belang noodzakelijk om te bepalen dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1].
10. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], voortaan alleen aan de moeder toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Mos-Verstraten en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2011.