ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4840

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-10/00418
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verliesverrekening en buitenlandse inkomsten in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De belanghebbende, die in 2001 in Jersey heeft gewerkt, betwist de hoogte van de aanslag, die is vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.389. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de toepassing van de regeling van de verliesverrekening onder het inkomen uit werk en woning ook buitenlandse inkomsten dienen te worden meegerekend. De rechtbank had geoordeeld dat het inkomen uit werk en woning de optelsom is van zowel binnenlandse als buitenlandse inkomsten.

De belanghebbende heeft in zijn aangifte over 2001 een negatief inkomen uit eigen woning aangegeven, wat volgens hem zou moeten leiden tot een vermindering van de aanslag over 2007. De Inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd en de rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de belanghebbende zijn standpunt herhaald, maar het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de regeling voor verliesverrekening niet kan worden toegepast op de manier die de belanghebbende voorstelt. De rechtbank heeft bovendien terecht geoordeeld dat de aanslag over 2007 niet te hoog is vastgesteld, omdat het inkomen uit werk en woning in 2001 positief was, zelfs met de herberekening van de inkomsten uit eigen woning.

Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen termen voor zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00418
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 7 juni 2011
in het geding tussen:
[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Zuidwest, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 juni 2010, nummer AWB 09/4917 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.389.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 april 2011, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 maart 2011 aan belanghebbende op het adres [a-straat 1], [0000 XX] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie op de website van TNT Post is de vorenbedoelde brief op 14 maart 2011 op de betreffende afhaallocatie afgehaald. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2001 gewerkt in Jersey. Zijn eigen woning in Nederland had hij tijdelijk verhuurd. In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2001 heeft hij de volgende inkomsten aangegeven:
- inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking in Jersey € 9.995
- inkomsten uit eigen woning € 501
- Wereldinkomen € 10.496
Bij de aanslagregeling over het jaar 2001 is aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor het inkomen uit Jersey.
3.2. Belanghebbende heeft achteraf ontdekt dat de inkomsten uit eigen woning in 2001 te hoog zijn aangegeven. Hij heeft die inkomsten herrekend op € 937 negatief. Zijn wereldinkomen voor het jaar 2001 zou daardoor € 9.058 hebben bedragen. Daarvan uitgaande is in 2001 niet voor het gehele inkomen uit Jersey ad € 9.995 voorkoming verleend. Belanghebbende wil voor het verschil ten bedrage van € 1.438 alsnog voorkoming bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2007.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag te hoog is vastgesteld, hetgeen belanghebbende betoogt en de Inspecteur bestrijdt.
4.2. Belanghebbende stelt in hoger beroep, naar het Hof begrijpt, dat het verschil aan inkomsten uit eigen woning over het jaar 2001 alsnog in aanmerking dient te worden genomen bij de vaststelling van de onderhavige aanslag, hetzij door daarvoor alsnog voorkoming te verlenen, hetzij door verliesverrekening.
4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.
4.4. Voor de overige standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft – voor zover thans van belang – het volgende overwogen. Daarbij dient onder “eiser” te worden verstaan: belanghebbende en onder “verweerder”: de Inspecteur:
2.3. Artikel 11 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Besluit) bepaalt, kort gezegd, dat buitenlands inkomen, dat niet geheel verrekend kan worden in het jaar waarin het belastbaar is, doorgeschoven wordt naar het volgende jaar (“carry forward”) en dat de inspecteur het bedrag van die doorschuiving vast moet stellen bij beschikking. In dit geval zou het inkomen ad € 937, dat in het jaar 2001 niet tot aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft geleid, alsnog tot aftrek moeten leiden in het jaar 2002. Vaststaat dat geen beschikking voor enige doorschuiving naar het jaar 2002 is afgegeven en dat de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2002 inmiddels definitief vaststaat. Het systeem van het Besluit brengt dan met zich mee dat tegen het niet afgeven van een dergelijke beschikking niet meer kan worden geprocedeerd. Het alsnog afgeven van zo’n beschikking kan nu immers geen gevolgen meer hebben voor de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2002. In elk geval kan geen sprake zijn van een doorschuiving naar het jaar 2007, zoals belanghebbende graag wil. Het Besluit regelt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat doorschuiving in dit geval alleen mogelijk was naar het jaar 2002.
2.4. Belanghebbende heeft ook nog gesteld dat hij in het jaar 2001 in feite een negatief inkomen had door de aftrek van hypotheekrente en dat hij wil dat dat verlies wordt verrekend met het positieve inkomen over het jaar 2007. Uit de stukken blijkt echter dat belanghebbende in het jaar 2001 geen negatief inkomen had. De totale som van het inkomen uit Jersey en het inkomen uit de eigen woning was immers positief. Daar komt overigens nog bij dat een eventueel verlies eerst verrekend had moeten worden met inkomens uit de jaren vóór 2001 (“carry back”) of de jaren direct na 2001 (“carry forward”).
2.5. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Naar ’s Hofs oordeel heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof voegt daar nog aan toe dat belanghebbende ten onrechte ervan uitgaat dat voor de toepassing van de regeling van de verliesverrekening van afdeling 3.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 onder het inkomen uit werk en woning slechts binnenlands inkomen is te verstaan. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het inkomen uit werk en woning in de zin van voormelde regeling de optelsom is van het binnenlandse en het buitenlandse inkomen uit werk en woning. Ook wanneer belanghebbendes inkomsten uit eigen woning over het jaar 2001 worden gesteld op € 937 negatief, is zijn inkomen uit werk en woning als bedoeld in voormelde regeling over het jaar 2001 positief, namelijk € 9.058, zodat voor verliesverrekening reeds daarom geen plaats is. De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor ambtshalve vermindering van de aanslag.
7.2. Op grond van het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 7 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.