ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4659

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.048
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Nievelt
  • J. van Dijk
  • M. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en benadeling bij echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, appellante, had in hoger beroep vier grieven ingediend tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, dat op 29 juli 2009 was uitgesproken. De vrouw stelde dat zij benadeeld was bij de verdeling van de gemeenschap, omdat zij voor meer dan een vierde deel was benadeeld. Dit betrof de toedeling van de waarde van de goederen en schulden, waarbij de vrouw een aanzienlijk lager bedrag was toegewezen dan de man. Het hof overwoog dat op grond van artikel 3:196 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van de te verdelen goederen heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. Het hof concludeerde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat zij gedwaald had over de waarde van de goederen en dat de overeengekomen ongelijke verdeling niet met een beroep op dwaling ongedaan kon worden gemaakt. De grieven van de vrouw werden dan ook verworpen.

Daarnaast betwistte de vrouw de toewijzing van een schadevergoeding die de man had gevorderd. Het hof oordeelde dat de vrouw deze vordering niet voldoende had weersproken en dat de toewijzing van de schadevergoeding niet onredelijk was. Het hof bekrachtigde uiteindelijk de vonnissen van de rechtbank en veroordeelde de vrouw in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest werd uitgesproken op 22 februari 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.044.048/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 09-64
arrest van de familiekamer d.d. 22 februari 2011
inzake
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.R. Dill te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[de man],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.P.H. Sanders te Doetinchem .
Het geding
Bij exploot van 11 september 2009 is de vrouw in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 18 maart 2009 en 29 juli 2009 door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
Bij memorie van grieven (met productie) heeft de vrouw vier grieven aangevoerd. Zij concludeert dat het het hof moge behagen, te vernietigen het vonnis van 29 juli 2009, door de rechtbank te Rotterdam uitgesproken tussen haar als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde als eiser in conventie en gedaagde in reconventie en, opnieuw rechtdoende bij arrest:
in conventie:
de vorderingen van de man af te wijzen, althans niet-ontvankelijk te verklaren;
in reconventie:
a. te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant d.d. 6 juli 2006, tussen partijen gesloten per 27 mei 2008, vernietigd is;
b. nu de man de vrouw toekomende te leveren zaken alsnog heeft geleverd, de man te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de vrouw een bedrag te betalen ad € 6.700,77, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie meent te behoren;
in conventie en in reconventie:
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en geconcludeerd, dat het hof het door de vrouw ingestelde beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2009 zal afwijzen, zowel in conventie als in reconventie en opnieuw rechtdoende het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, zulks onder veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep..
De partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 van het vonnis van 29 juli 2009 is niet opgekomen zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Het hof zal de grieven I en II gezamenlijk behandelen.
3. De vrouw stelt dat zij heeft gedwaald omtrent de waarde van het vermogen dat zich in de gemeenschap bevond en dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij tijdens het mediationtraject dat heeft geleid tot het opstellen van het convenant, van alle stukken kopieën heeft ontvangen. Zij was echter destijds niet in het bezit van stukken en was in de veronderstelling dat alles eerlijk, bij helfte, verdeeld werd. Zij heeft op de advocaat vertrouwd die het mediationtraject heeft begeleid.
4. De man bestrijdt dat de vrouw gedwaald heeft over de waarde van de te verdelen goederen en schulden. Alle waarden waren volgens de man van meet af aan bekend.
5. Het hof overweegt het volgende.
Op grond van artikel 3:196 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is een verdeling, behalve op de algemene voor vernietiging voor rechtshandelingen geldende gronden, ook vernietigbaar wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld.
Ingevolge lid 2 wordt de aanwezigheid van dwaling vermoed wanneer de benadeling van meer dan een vierde is bewezen. Met de ondergrens van benadeling voor meer dan een kwart is beoogd te voorkomen dat een eenmaal tot stand gebrachte verdeling te makkelijk kan worden aangetast.
In lid 4 is bepaald dat een verdeling niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer toe te delen goederen vernietigbaar is indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.
6. De vrouw gaat in haar stellingen over benadeling voor meer dan een vierde uit van de bedragen die in het convenant zijn vermeld. Zij berekent het saldo van het vermogen op € 31.301,54, waarvan aan de man voor een waarde van € 23.351,54 is toegedeeld en aan haar voor een waarde van € 8.950,-. Met die ongelijke verdeling staat volgens haar vast dat zij voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
De grieven van de vrouw betreffen derhalve de overeengekomen ongelijke verdeling en niet de waarde van de goederen en schulden.
Het staat partijen vrij om een andere verdeling dan bij helfte overeen te komen. Een dergelijke verdeling anders dan bij helfte kan echter niet met een beroep op dwaling over de waarde van de goederen door één van partijen ongedaan worden gemaakt. De grieven I en II falen derhalve.
7. Grief IV faalt eveneens. De stelling van de vrouw dat zij heeft gedwaald over de omvang van de schulden, kan haar niet baten. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw voor schulden van de gemeenschap is aangesproken. In het convenant vrijwaart de man de vrouw voor aanspraken ter zake van de schulden. De vrouw betwist niet dat de man die schulden volledig voor zijn rekening heeft genomen en deze ook heeft voldaan.
8. Met grief III komt de vrouw op tegen de toewijzing van de door de man gevorderde schadevergoeding van € 2.323,28 en de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2009. Volgens de vrouw is de overweging van de rechtbank dat zij deze vordering niet heeft weersproken niet juist.
Verder voert zij aan dat het niet redelijk en billijk is indien ook deze vordering wordt toegewezen als de man voor het overige door het hof in het gelijk wordt gesteld. De schade is volgens de vrouw grotendeels het gevolg van het lange wachten door de man met het op zijn naam zetten van de woning. De man bestrijdt de stelling van de vrouw dat de schade aan zijn trage handelwijze is te wijten.
9. Ook grief III faalt. Het hof is van oordeel dat de vrouw de vordering niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.
De schade betreft onbetwist de periode vanaf de sommatie in mei 2008 om mee te werken aan de uitbetaling aan de man van het aan hem toekomende bedrag tot en met december 2008 en de vergoeding van de rente daarover vanaf 1 januari 2009. Het hof acht de toewijzing van deze vordering, die door de man voldoende is gespecificeerd, ook niet onredelijk.
10. De vonnissen zullen worden bekrachtigd, met veroordeling van de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
- veroordeelt de vrouw in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de man bepaald op € 262,- aan verschotten en op € 632,- aan salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. van Nievelt, Van Dijk en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2011 in aanwezigheid van de griffier.