ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4515

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003358-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep door eigenaar coffeeshop

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep. De verdachte, eigenaar van een coffeeshop, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj. De feiten vonden plaats in de periode van 1 juli 2008 tot en met 25 september 2008 in de gemeente Terneuzen. Het hof oordeelde dat de verdachte meer oog had voor zijn eigen financiële voordeel dan voor het naleven van de gedoogregels die gelden voor coffeeshops. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 dagen en een geldboete van € 25.000,-. Het hof overwoog dat het openbaar ministerie gerechtigd was tot vervolging, ondanks het gedoogbeleid, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte de grenzen van dit beleid had overschreden. De verdachte had geen oog voor de nadelige gevolgen van softdrugshandel voor de openbare orde. Het hof verwierp ook het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, en oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de verkoop van softdrugs in coffeeshops gedoogd wordt en de verantwoordelijkheden van de vergunninghouders.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003358-10
Parketnummer: 12-700172-08
Datum uitspraak: 12 april 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 10 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts is er een beslissing genomen omtrent het beslag als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte betoogd dat er ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde sprake is van een nietige tenlastelegging. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende uitvoeringshandelingen zijn beschreven waardoor onvoldoende duidelijk is welke feitelijke gedragingen de verdachte worden verweten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
De omschrijving van het onder 1 tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof voldoende geconcretiseerd en voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Tegen de achtergrond van het dossier en gezien in samenhang met het onder 2 tenlastegelegde is voldoende duidelijk wat de verdachte verweten wordt en waartegen hij zich heeft te verdedigen, te weten het bevoorraden met en in voorraad hebben van grotere hoeveelheden dan toegestaan, voor de coffeeshop waarvan hij eigenaar is, tenlastegelegd als opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 25 september 2008 in de gemeente Terneuzen en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf (te weten als eigenaar/exploitant van "[coffeeshop A]"), opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, één of meer (handels)hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 september 2008 in de gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 46 kilo hennep en/of 720 joints (tabak met hennep) en/of 564 gram tabak vermengd met hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of ongeveer 5955 gram, in elk geval van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), namelijk:
- in een pand aan de [straat A, nr. 1] te Terneuzen een hoeveelheid van ongeveer 16361 gram hennep en/of 5955 gram hasjiesj en/of 300 gram skuff, en/of
- in een pand aan de [straat B, nr. 1] te Terneuzen 720 joints en/of 1230 gram hennep en/of 564 gram tabak vermengd met hennep, en/of
- in een pand aan de [straat C, nr. 1] te Terneuzen 650 gram hennep en/of 12926 gram skuff en/of 5068 gram hennep (knipafval) en/of
- in of nabij een gezamenlijke brandgang van het te Terneuzen aan de [straat A] gelegen Chinees restaurant en de panden [straat B, nr. 1] en [straat B, nr. 2], 9300 gram hennep (de inhoud van de bij verdachte [medeverdachte 1] bij diens aanhouding aangetroffen dozen met hennep) zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het openbaar ministerie op basis van informatie die tenminste een half jaar oud was, heeft geconcludeerd dat onderzoek moest worden gedaan naar de achterdeur van de coffeeshop, daartoe zonder extra motivering bijzondere opsporingsmiddelen heeft ingezet en de verdachte heeft vervolgd.
Voorts is betoogd dat de vervolging in strijd is met het vertrouwensbeginsel, nu de coffeeshop zich aan alle voorwaarden heeft gehouden en de gemeente een gedoogbeschikking heeft afgegeven voor de verkoop van softdrugs in de coffeeshop.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedoogbeleid niet aan een vervolging van strafbare feiten in de weg staat. Als tijdens een controle op het naleven van de gedoogvoorwaarden wordt geconstateerd dat er sprake is van overtredingen dan staat het het openbaar ministerie vrij om een onderzoek te starten en de verdachte te vervolgen.
Het hof overweegt als volgt.
Onder strikte voorwaarden wordt de verkoop van softdrugs in coffeeshops gedoogd. Dit gedoogbeleid heeft een beperkte reikwijdte, het ziet namelijk alleen op de verkoop van softdrugs en het op voorraad hebben van een strikt beperkte hoeveelheid softdrugs. Het openbaar ministerie heeft actie ondernomen omdat er een vermoeden was dat de [coffeeshop A] als voorraad een grotere hoeveelheid verdovende middelen aanwezig had dan was toegestaan. Daarmee was er naar het oordeel van het hof sprake van een verdenking betreffende een overtreding van de Opiumwet die de grenzen van het gedogen te buiten ging en stond het het openbaar ministerie dan ook vrij om tot vervolging over te gaan. Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie hierbij niet heeft gehandeld, ook niet voor wat betreft het tijdstip waarop zij tot actie is overgegaan, in strijd met enig beginsel van een behoorlijke procesorde.
Gelet op het bovenstaande passeert het hof eveneens het verweer dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Het hof wijst hierbij tevens op de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, waarin hij heeft verklaard dat hij wist dat het hem niet was toegestaan meer dan 500 gram softdrugs op voorraad te hebben.
Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Het hof gaat op basis van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en verbindt daaraan zijn conclusies1
Naar aanleiding van een controle door opsporingsambtenaren van de Belastingdienst op 22 januari 2008 ontstaat het vermoeden dat [coffeeshop A] een grotere hoeveelheid softdrugs aanwezig heeft dan toegestaan in de gedoogvergunning2. Naar aanleiding daarvan vinden op 3 en 4 juli 2008 observaties plaats waarbij gezien wordt dat medeverdachte [medeverdachte 1], werkzaam als portier bij [coffeeshop A], met een grote wit/blauwe tas in de richting van de achterdeur van het pand aan de [straat B, nr. 3] te Terneuzen loopt en vervolgens de tas over een muur aan een man overgeeft3. Deze man wordt op de foto's herkend als medeverdachte [medeverdachte 2]4. Ook op 21 juli 2008 en 23 juli 2008 wordt gezien dat er wit/blauwe tassen over de muur worden aangegeven5. Voorts blijkt uit camerabeelden waarop bewegingen aan de achterzijde van de coffeeshop zijn vastgelegd dat op verschillende dagen in de periode van 20 augustus tot en met 5 september 2008 een persoon een tas over de muur overgeeft aan iemand aan de andere kant dan wel dat een persoon een tas op de muur zet, omloopt en de tas aan de andere kant van de muur pakt6. Op 26 september 2008 zien verbalisanten dat medeverdachte [medeverdachte 1] twee dozen uit zijn auto laadt en deze in de hoek zet op de afgesloten parkeerplaats aan de achterkant van de [straat B, nr. 3] en [straat B, nr. 4] te Terneuzen. [medeverdachte 1] wordt vervolgens aangehouden in de brandgang die onder andere toegang geeft tot de achterzijde van [coffeeshop A]. Kort daarvoor was hij met één doos over de muur tussen de parkeerplaats en de brandgang geklommen7. In de dozen zat hennep met een totaal netto gewicht van 9.300 gram8.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 2 oktober 2008 bij de politie verklaard dat zijn baas hem had gevraagd of hij tassen wilde ophalen en overbrengen naar [coffeeshop A]. Zijn baas had hem gezegd dat hij dit niet via de voorzijde moest doen omdat de politie dan wel eens zou kunnen denken dat er door hem hennep de shop in werd gebracht. Zijn bazen zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2] pakte vaak de tassen of dozen van hem (hof: medeverdachte [medeverdachte 1]) aan. Hij moest in opdracht van de coffeeshop de tassen ophalen in Hoek en later in Koewacht. Hij kreeg van [medeverdachte 3] te horen hoe laat hij op de afgesproken plek in Koewacht moest zijn. Hij bekent dat hij het is die op de foto van 3 juli 2008 een tas over de muur aangeeft aan [medeverdachte 2]. De dozen zijn die hij droeg ten tijde van zijn aanhouding zijn van zijn bazen van [coffeeshop A]. Hij heeft op aanraden van [medeverdachte 3] de tassen en dozen over de muur aan [medeverdachte 2] gegeven9.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ook wel [medeverdachte 3] wordt genoemd. Tevens heeft hij verklaard dat hij eigenaar is van de panden aan de [straat A, nr. 1] en de [straat B, nr. 1] en dat hij deze panden heeft verhuurd aan respectievelijk medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]10.
Bij een doorzoeking in het pand aan de [straat A, nr. 1] wordt een netto hoeveelheid van 16.361 gram hennep, 5.955 gram hashish en 300 gram skuff aangetroffen. Op de foto's die gevoegd zijn als bijlagen bij het proces-verbaal van onderzoek van de woning staan onder meer blauw/wit geruite boodschappentassen afgebeeld met daarin hennep11. Bij een doorzoeking in het pand aan de [straat B, nr. 1] wordt een netto hoeveelheid van 1.230 gram hennep en 720 joints aangetroffen. Tevens wordt een aantal wit met blauw geruite tassen aangetroffen die een hennepgeur verspreiden en waarvan een aantal voorzien zijn van vermoedelijk resten van hennep12.
Bij een doorzoeking in de woning van [vriendin medeverdachte 1] aan de [straat C, nr. 1] te Terneuzen wordt 12.926 gram skuff aangetroffen13.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie op 27 september 2008 verklaard dat hij al maanden in de woning van zijn vriendin [vriendin medeverdachte 1] aan de [straat C, nr. 1] verblijft en dat de aangetroffen skuff van de zaak (hof: [coffeeshop A]) is14.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2008 tot en met 25 september 2008 in de gemeente Terneuzen en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf (te weten als eigenaar/exploitant van "[coffeeshop A]"), opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, handelshoeveelheden van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en/of hasjiesj telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 26 september 2008 in de gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40 kilo hennep en 720 joints (tabak met hennep) en 564 gram tabak vermengd met hennep en ongeveer 5955 gram hasjiesj, (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), namelijk:
- in een pand aan de [straat A, nr. 1] te Terneuzen een hoeveelheid van ongeveer 16361 gram hennep en 5955 gram hasjiesj en 300 gram skuff, en
- in een pand aan de [straat B, nr. 1] te Terneuzen 720 joints en 1230 gram hennep en 564 gram tabak vermengd met hennep, en
- in een pand aan de [straat C, nr. 1] te Terneuzen 12926 gram skuff
- in of nabij een gezamenlijke brandgang van het te Terneuzen aan de [straat A] gelegen Chinees restaurant en de panden [straat B, nr. 1] en [straat B, nr. 2], 9300 gram hennep (de inhoud van de bij verdachte [medeverdachte 1] bij diens aanhouding aangetroffen dozen met hennep)
zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet vast is komen te staan dat de aangetroffen hoeveelheden softdrugs van de verdachte waren of voor de coffeeshop bestemd waren. Er bestaat onvoldoende bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] zodat niet kan worden bewezen dat de aangetroffen softdrugs zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Voorts is aangevoerd dat niet is gezegd dat in de over de muur gezette dozen en tassen daadwerkelijk softdrugs zat.
Het hof overweegt als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 2 oktober 2008 bij de politie verklaard dat hij in opdracht van zijn baas (hof: verdachte) de tassen heeft opgehaald en overgebracht naar [coffeeshop A] en deze over de muur heeft aangegeven. Ook heeft hij verklaard dat de dozen die hij bij zich had ten tijde van zijn aanhouding toebehoorden aan [coffeeshop A]15. Bovengenoemde verklaring wordt bevestigd door hetgeen uit de observaties naar voren is gekomen met betrekking tot de wijze waarop de dozen over de muur werden gezet16, en vindt steun in de aangetroffen hoeveelheden softdrugs in de panden aan de [straat A, nr. 1], [straat B, nr. 1] en [straat C, nr. 1] te Terneuzen17, van welke panden er twee eigendom zijn van de verdachte en door hem aan de medeverdachte [medeverdachte 1] c.q. de medeverdachte [medeverdachte 2] werden verhuurd18.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 1] afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat de tassen die hij vervoerde wasgoed zouden bevatten, acht het hof gelet op het bovenstaande ongeloofwaardig. De getuige heeft voorts nog aangegeven dat hij zijn verklaringen tegenover de politie - behalve zijn eerste verklaring van 26 september 2008 - onder dwang heeft afgelegd en ondertekend en dat de politie ook overigens haar eigen verhaal in plaats van zijn, [medeverdachte 1]s, woorden heeft opgeschreven. Het hof is evenwel van oordeel dat zulks, gelet op de inhoud van bedoelde verklaringen en in het licht van hetgeen ter onderbouwing van deze stelling naar voren is gebracht, niet aannemelijk is geworden.
Gelet op al het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van handelen in strijd met artikel 3 onder C van de Opiumwet.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,- subsidiair 80 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep zoals hierboven is bewezen verklaard.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het gedoogbeleid voor coffeeshops - waarbij de overheid in de zogenaamde driehoek, waaraan ook het openbaar ministerie deelneemt, te kennen heeft gegeven strafbare feiten onder bepaalde voorwaarden niet te zullen vervolgen - en de manier waarop daaraan in Terneuzen in dit concrete geval uitvoering werd gegeven, heeft geleid tot een schemergebied in de opsporing en vervolging.
In geval door een (gedoogde) vergunninghouder buiten de gedoogregels wordt getreden, terwijl daarop niet of niet aanstonds een opsporingsonderzoek volgt - kan het verwijt voor de dan ontstane situatie niet enkel richting de vergunninghouder gaan.
In casu heeft de verdachte echter door zodanig grote hoeveelheden hennep te vervoeren en aanwezig te hebben, meer oog gehad voor zijn eigen positie als eigenaar van de coffeeshop en voor (eigen) financieel voordeel dan voor het naleven van de gedoogregels. Daarnaast heeft de verdachte geen oog gehad voor de nadelige gevolgen van softdrugshandel voor de openbare orde.
Ten nadele van de verdachte wordt meegewogen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2011, meer dan eens onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 1 sigaret, 1 document (kwitantie), 17 identiteitsbewijzen, 1 rijbewijs en 25 bankpassen, zal het hof de teruggave gelasten aan de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 160 (honderdzestig) dagen.
Gelast de teruggave van 1 sigaret, 1 document (kwitantie), 17 identiteitsbewijzen, 1 rijbewijs en 25 bankpassen aan de rechthebbenden.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. G.J.W. van Oven mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 april 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, betreft dit - tenzij anders vermeld - ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm, door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met dossiernummer [nummer]
2 Proces-verbaal van bevinding van de Belastingdienst d.d. 19 februari 2008, met BOA-aktenummer [nummer], p.12-14
3 Proces-verbaal van bevindingen op donderdag 3 juli 2008, d.d. 4 juli 2008, p.44 en proces-verbaal van bevindingen op vrijdag 4 juli 2008, d.d. 4 juli 2008, p.47
4 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 februari 2009, met proces-verbaalnummer 13022009.DJZ, met bijlagen
5 Proces-verbaal van bevindingen op maandag 21 juli 2008, d.d. 3 juli 2008, p.48-49 en proces-verbaal van bevindingen op woensdag 23 juli 2008, d.d. 3 juli 2008, p.50
6 Processen-verbaal van bevindingen betreffende videobeelden achterzijde [coffeeshop A] d.d. 9 september 2008, p.57-59, d.d. 18 september 2008, p.61-63, d.d. 19 september 2008, p.65-67 en d.d. 24 september 2008, p.68-70
7 Processen-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2008, p.137 en d.d. 26 september 2008, p.227
8 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2008, p.38
9 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 2 oktober 2008, p.151-155
10 De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 maart 2011
11 Proces-verbaal van onderzoek in een woning d.d. 26 september 2008 met bijlagen, p.242-244;249-251 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2008, p.39,40
12 Proces-verbaal van inbeslagneming d.d. 3 oktober 2008 met bijlagen, p. 162-165;169;172-173;177;179 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2008, p.39, 40
13 Proces-verbaal van onderzoek in een woning d.d. 26 september 2008 met bijlagen, p.204 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2008, p.40
14 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 27 september 2008, p.147-148
15 Zie noot 9
16 Zie noot 3, noot 4, noot 5, noot 6
17 Zie noot 11, noot 12, noot 13
18 De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 maart 2011