Rolnummer: 22-001358-10
Parketnummer(s): 10-613561-09
Datum uitspraak: 11 april 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 05 mei 2009 tot en met 08 augustus 2009 te Maassluis en/of Hoek van Holland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] heeft bewogen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] medegedeeld dat hij, verdachte, niet in zijn woning kon omdat zijn vriendin door de politie was aangehouden en/of (telkens) gevraagd of hij, verdachte, geld kon/mocht lenen om de boete/bekeuring voor zijn vriendin te betalen en/of dat hij, verdachte, het geld terug zou komen brengen, althans (telkens) woorden van een dergelijke aard en/of strekking, waardoor die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 05 mei 2009 tot en met 08 augustus 2009 te Maassluis, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] en [aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte van geld, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid aan die [aangever 1] en [aangever 3] medegedeeld dat hij, verdachte, niet in zijn woning kon omdat zijn vriendin door de politie was aangehouden en telkens gevraagd of hij, verdachte, geld kon/mocht lenen om de boete/bekeuring voor zijn vriendin te betalen en dat hij, verdachte, het geld terug zou komen brengen, althans (telkens) woorden van een dergelijke aard en/of strekking, waardoor die [aangever 1] en [aangever 3] telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bij pleidooi heeft de raadsvrouw van de verdachte - overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities -aangevoerd dat, gelet op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) in de zaak Salduz, de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring van het bewijs tegen de verdachte dient te worden uitgesloten.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
De door de raadsvrouw genoemde uitspraak van het EHRM brengt in ieder geval met zich mee dat de verdachte voorafgaand aan het (eerste) politieverhoor het recht heeft contact op te nemen met een advocaat teneinde zich van rechtsbijstand te voorzien.
Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 8 augustus 2009 te 09:40 uur blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor is gevraagd of hij voorafgaand aan het verhoor gebruik wenste te maken van zijn recht een advocaat te spreken. De verdachte heeft hierop ontkennend geantwoord. Hij verklaarde eerst te willen horen wat de verbalisanten tegen hem te zeggen hadden.
Onder deze omstandigheid is op ondubbelzinnige wijze afstand gedaan van het recht op rechtsbijstaand voorafgaande aan het (eerste) politieverhoor. Voor een dergelijke ondubbelzinnige afstand is - anders dan de raadsvrouw heeft gesteld - niet altijd vereist dat zich een schriftelijke afstandsverklaring met betrekking tot het recht op rechtsbijstaand voorafgaande aan het politieverhoor in het dossier bevindt.
Ten overvloede merkt het hof op dat het verhoor van de verdachte is gestopt op het moment dat hij aangaf een advocaat te willen raadplegen. De verklaring van de verdachte kan derhalve voor het bewijs worden gebezigd. Het hof verwerpt het verweer.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat zij op 8 augustus 2009 en ook de dagen daarna niet is benaderd door de politie dan wel de piketcentrale waardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad.
Het hof stelt vast dat blijkens het proces-verbaal van verhoor inverzekeringstelling de verdachte aangeeft niets te willen verklaren en graag wil overleggen met zijn advocaat mr. S. Degen. Het hof stelt tevens vast dat blijkens het proces-verbaal van verhoor (2009275252-8) de verdachte is bezocht door een advocaat en dat hij zich daarna beroept op zijn zwijgrecht. Daarnaast constateert het hof dat bij de stukken zich een verklaring optreden piket bevindt waaruit blijkt dat op 8 augustus 2009 in het kader van de inverzekeringstelling de verdachte rechtsbijstand is verleend. Voorts blijkt niet dat de verdachte na deze rechtsbijstand verzocht heeft om rechtsbijstand van mr. S. Degen. Uit deze gang van zaken vloeit voort dat er geen sprake is van een vormverzuim dan wel schending van enig te respecteren belang en dient het verweer te worden verworpen.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze meermalen schuldig gemaakt aan oplichting en hiertoe het vertrouwen van die hoogbejaarde mensen misbruikt met als kennelijk doel eigen financieel gewin. Dit zijn ernstige feiten die niet alleen tot ergernis, overlast en materiële schade voor de slachtoffers plegen te leiden maar ook het vertrouwen dat in een medemens gesteld moet kunnen worden, ernstig ondermijnen. Het hof is van oordeel dat tegen delicten als de onderhavige streng dient te worden opgetreden.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2011 is de verdachte vele malen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 50,=.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 50,=.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 50,= aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 (vijftig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] tot het gevorderde bedrag van EUR 50,00 (vijftig euro), en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte ter zake van het onder bewezenverklaarde de verplichting op om ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 50,00 (vijftig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. T.E. van der Spoel, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. M. Jongeneel-van Amerongen, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2011.
Mr. M. Jongeneel-van Amerongen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.