ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3954

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.176-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. van Nievelt
  • J. Otter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 27 januari 2011 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2011. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op 20 april 2011 een verweerschrift ingediend. De rechtbank had eerder de kinderalimentatie met ingang van 19 juni 2006 op nihil bepaald, wat de moeder betwist. De moeder stelt dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2011 zijn beide advocaten aanwezig geweest.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige aan alimentatie niet bestreden is. De moeder betwist de nihilstelling van de kinderalimentatie en stelt dat de vader ten tijde van het huwelijk een hoger inkomen had dan hij nu beweert. De vader daarentegen voert aan dat hij sinds 2006 werkloos is en dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, wat zijn financiële situatie heeft beïnvloed. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de kinderalimentatie betreft en het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 19 juni 2006 afgewezen. De kinderalimentatie wordt met ingang van 23 februari 2010 op nihil bepaald. Het hof wijst het verzoek van de vader om de moeder in de kosten van de procedure te veroordelen af. Deze uitspraak is gedaan door mrs. Dusamos, van Nievelt en Otter, en is uitgesproken op 20 juli 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 20 juli 2011
Zaaknummer : 200.081.176/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-2367
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.M. Mauritz te Utrecht,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Sarioglu te Amsterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 27 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 januari 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 20 april 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 14 februari 2011 een brief van 11 februari 2011 met bijlagen;
- op 14 juni 2011 een brief van 10 juni 2011 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 14 juni 2011 een brief van 12 juni 2011 met bijlagen.
De zaak is op 23 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de moeder haar advocaat;
- namens de vader zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van 23 januari 2006 van de rechtbank Rotterdam, de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, hierna: partneralimentatie, alsmede de te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige met ingang van 19 juni 2006 op nihil bepaald. Bij beschikking van 23 januari 2006 was de partneralimentatie bepaald op € 300,- per maand en de kinderalimentatie op € 235,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Blijkens het petitum van het beroepschrift van de moeder zijn in geschil de partneralimentatie en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats]. Ter terechtzitting van het hof is echter gebleken dat uitsluitend de kinderalimentatie tussen partijen in geschil is.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vader af te wijzen.
3. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel dan wel het appel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure.
4. De behoefte van de minderjarige aan alimentatie staat als niet bestreden vast.
5. De moeder kan zich niet verenigen met de nihilstelling van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht. De moeder betwist de stelling van de vader dat de bij beschikking van 23 januari 2006 vastgestelde kinderalimentatie van aanvang af nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, aangezien de vader volgens haar ten tijde van het huwelijk een hoger inkomen had dan het door hem gestelde inkomen van € 1.200,- netto per maand. Voorts betwist de moeder dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De moeder voert daartoe aan dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat het uitzendbureau waarvoor hij in 2006 heeft gewerkt, geen werk meer voor hem had. Bovendien acht de moeder niet aannemelijk dat de vader vanaf augustus 2006 tot februari 2010 ver onder het bestaansminimum heeft geleefd. Het inkomen zoals vermeld op de door de vader overgelegde IB-60 formulieren is zó laag dat de vader volgens de moeder meer inkomsten moet hebben gehad teneinde rond te kunnen komen. Met de door de vader gestelde huwelijkse schulden kan geen rekening worden gehouden, aangezien de vader die schulden niet aannemelijk heeft gemaakt. De moeder meent dat de vader in ieder geval iets voor de minderjarige dient bij te dragen.
6. De vader volhardt in zijn stelling dat hij ten tijde van het huwelijk een inkomen had van circa € 1.200,- netto per maand, zodat de in 2006 vastgestelde kinderalimentatie nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Als wijziging van omstandigheden voert de vader de volgende gronden aan: hij is omstreeks juli/augustus 2006 werkloos geraakt, kort daarna is zijn verblijfsvergunning ingetrokken (tot 19 maart 2009) en de vader heeft tot op heden nog geen werk kunnen vinden. De vader ontvangt sinds 23 februari 2010 een bijstandsuitkering van € 863,86 per maand en in verband met de aflossing op vele schulden stelt hij per week € 45,- aan leefgeld te ontvangen.
7. Naar het oordeel van het hof heeft de vader, zoals ook door de moeder is gesteld, onvoldoende financiële gegevens overgelegd ter adstructie van zijn stelling dat hij vanaf 19 juni 2006 geen draagkracht had om kinderalimentatie te voldoen. De vader heeft een Inkomensverklaring IB-60 van 2005 overgelegd, maar die verklaring heeft betrekking op een periode die buiten de in geschil zijnde periode valt. Voorts heeft de vader een Inkomensverklaring IB-60 van 2008 overgelegd waarop uitsluitend een alleenstaande ouderkorting staat vermeld van € 1.459,- en een gecombineerde heffingskorting van € 3.533,-. Gezien de hoogte van dat inkomen moet de vader naar het oordeel van het hof andere bronnen van inkomsten in 2008 hebben gehad. Ten aanzien van de jaren 2006 en 2007 heeft de vader in het geheel geen financiële stukken in het geding gebracht. Evenmin heeft de vader stukken omtrent zijn maandlasten in het geding gebracht. Met betrekking tot het jaar 2009 heeft de vader weliswaar een jaaropgave van de Gemeente [naam gemeente] overgelegd, maar gezien de hoogte van de daarop vermelde bijstandsuitkering, te weten € 1.785,- per jaar, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de vader ook in 2009 andere bronnen van inkomsten moet hebben gehad. De vader heeft geen stukken overgelegd met betrekking tot het door hem gestelde ten aanzien van zijn verblijfsvergunning (intrekking rond begin 2007 en het weer verlenen in 2009), zodat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet heeft kunnen werken. Naar het oordeel van het hof heeft de vader wel aannemelijk gemaakt dat hij met ingang van 23 februari 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ontvangt.
8. Uit het vorenstaande volgt dat het hof onvoldoende inzicht heeft gekregen in de financiële situatie van de vader en zijn draagkracht in de periode van 19 juni 2006 tot 23 februari 2010. De vader heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij in die periode geen draagkracht had om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Aangezien de vader met ingang van 23 februari 2010 een inkomen op bijstandsniveau geniet, hetgeen ter terechtzitting van het hof door de advocaat van de moeder is erkend, heeft de vader onvoldoende draagkracht om met ingang van die datum enige bijdrage te voldoen.
9. Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure, en zal dit verzoek derhalve afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de kinderalimentatie met ingang van 19 juni 2006 op nihil is bepaald en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 19 juni 2006 af;
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2006, de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 23 februari 2010 op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, van Nievelt en Otter, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2011.