ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3913

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.450-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Dusamos
  • Van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning minderjarige en DNA-onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige door de man. De man, die in hoger beroep ging, stelde dat hij door dwaling tot de erkenning was bewogen. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de man op het moment van erkenning door dwaling was beïnvloed. De man had zijn medewerking aan een DNA-onderzoek aangeboden, maar weigerde uiteindelijk om hieraan deel te nemen. Het hof benadrukte dat de man de stelplicht en bewijslast had om aan te tonen dat hij door dwaling was bewogen tot de erkenning, maar dat hij hier niet in slaagde. Het verzoek van de man werd afgewezen en de bestreden beschikking werd bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden.

Het hof verwees naar een eerdere tussenbeschikking van 26 mei 2010, waarin was bepaald dat een DNA-onderzoek zou plaatsvinden om te bepalen of de man de biologische vader van de minderjarige was. De deskundige had echter gerapporteerd dat de man, de minderjarige en de moeder niet op de oproepen waren ingegaan om DNA-materiaal af te staan, waardoor het onderzoek niet kon worden uitgevoerd. De moeder en de man handhaafden hun verzoeken tot vernietiging van de erkenning, terwijl de bijzondere curator het verzoek van de man afwees. Het hof concludeerde dat de man niet de biologische vader was en dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning niet kon worden toegewezen.

De kosten van het verwantschapsonderzoek werden vastgesteld op € 47,60, welke kosten voor rekening van 's Rijks kas kwamen. De uitspraak werd gedaan door de rechters Husson, Dusamos en Van Wijk, bijgestaan door griffier mr. Van der Kamp, en werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 20 juli 2011
Zaaknummer : 200.035.450/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-2887
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.C. Smit te Utrecht.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. mr. M. Jansen,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
2. [de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.A. de Graaff te Rotterdam.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 26 mei 2010, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat een DNA-onderzoek zal worden verricht ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker is van [de minderjarige], geboren [in] 2000 te [woonplaats], en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid. Voorts heeft het hof bepaald dat de man, de minderjarige en de moeder hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen en is benoemd tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijd uit te voeren: dr. W. van Gils, verbonden aan Verilabs Nederland B.V., Einsteinweg 5, 2333 CC Leiden, telefoon 071-5284696, (www.verilabs.nl). Daarnaast is bepaald dat de kosten van dit onderzoek, begroot op € 650,-, door de griffier zullen worden betaald en voorshands ten laste van ’s Rijks kas zullen komen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij brief van 10 september 2010 heeft de deskundige het hof laten weten dat de man, de minderjarige en de moeder tot drie keer toe zijn opgeroepen om te verschijnen ten behoeve van afname van DNA-materiaal, maar dat tot op heden niets van hen is vernomen en het verwantschapsonderzoek derhalve niet uitgevoerd kan worden. De moeder, de man en de minderjarige zijn door het hof in de gelegenheid gesteld hun reactie op deze brief aan het hof kenbaar te maken.
Bij brief van 16 september 2010 heeft de advocaat van de moeder het hof laten weten dat het voor de moeder geen zin heeft om naar Verilabs B.V. te gaan en DNA-materiaal af te laten nemen indien de man daar ook niet naartoe gaat. Voorts wordt verzocht om, hoewel geen DNA-onderzoek is gedaan, het verzoek van de man toch toe te wijzen.
Bij brief van 20 september 2010 heeft de advocaat van de man het hof laten weten dat zij tot op heden geen contact met de man heeft kunnen krijgen.
Het hof heeft de moeder, de minderjarige, de man en Verilabs bij brief van 24 september 2010 bericht dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 26 maart 2011.
Bij brief van 4 februari 2011 heeft de deskundige het hof laten weten dat tot op heden niets van de man is vernomen en dat het verwantschapsonderzoek derhalve niet uitgevoerd is kunnen worden.
Bij brief van 2 maart 2011 heeft de advocaat van de moeder hetgeen is vermeld in voormelde brief van 16 september 2010 nogmaals herhaald.
Bij brief van 15 maart 2011 heeft de advocaat van de man het hof laten weten dat zij nog immer geen contact heeft kunnen krijgen met de man en dat zij instemt met de inhoud van de brief van 2 maart 2011 van de advocaat van de moeder.
Van de zijde van de bijzondere curator is bij het hof op 24 maart 2011 een faxbericht ingekomen.
Bij brief van 27 april 2011 heeft de deskundige het hof nogmaals laten weten dat tot op heden niets van de man is vernomen en dat Verilabs het verwantschapsonderzoek derhalve niet heeft kunnen uitvoeren.
Bij brief van 11 mei 2011 heeft Verilabs de factuur behorende bij het geannuleerde verwantschapsonderzoek aan het hof doen toekomen.
Het hof heeft vervolgens zijn beschikking bepaald op heden.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de erkenning van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2000 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige), door de man.
2. De man handhaaft zijn verzoek in hoger beroep tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige van de man.
3. De moeder handhaaft eveneens haar verzoek in hoger beroep tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de man.
4. De bijzondere curator handhaaft, naar het hof begrijpt, zijn verzoek in hoger beroep en verzoekt het hof het verzoek van de man af te wijzen.
5. Het hof gaat er bij de verdere beoordeling van het hoger beroep vanuit dat de man, de erkenner, niet de biologische vader van het kind is. Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan immers, ingevolge artikel 1:205 lid 1 aanhef Burgerlijk Wetboek (BW), slechts worden ingediend op de grond dat de erkenner, in casu de man, niet de biologische vader is.
6. Ingevolge artikel 1:205 lid 1 aanhef en onder b BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend: door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
7. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door dwaling tot de erkenning van de minderjarige is bewogen. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat niet is gebleken dat de man op het moment dat hij zijn toestemming tot de erkenning heeft gegeven door dwaling omtrent de noodzaak voor of de gevolgen van de erkenning daartoe is bewogen. Het hof overweegt daarbij dat bij de beoordeling van het verzoek van de man tot uitgangspunt moet worden genomen dat op degene die op de voet van artikel 1:205 lid 1 aanhef en sub b BW vernietiging vordert van een erkenning, de stelplicht en de bewijslast rust ter zake van de feiten die tot de gevolgtrekking moeten leiden dat degene, die de erkenning heeft gedaan, daartoe is bewogen door dwaling. De man heeft naar het oordeel van het hof niet aan zijn stelplicht voldaan. Daartoe neemt het hof mede in aanmerking dat de man voormeld standpunt heeft willen onderbouwen door zijn medewerking aan een DNA-onderzoek te verlenen, terwijl, wat van die onderbouwing ook zij, is gebleken dat de man juist weigerachtig is zijn medewerking aan een DNA-onderzoek te verlenen. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking zal, zij het met verbetering van gronden, worden bekrachtigd.
Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
8. Het voorgaande brengt met zich dat de kosten van het verwantschapsonderzoek van € 47,60, bestaande uit administratiekosten, voor rekening van `s Rijks kas komen.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
stelt de kosten van het verwantschapsonderzoek vast op € 47,60 en gelast de griffier van dit hof dit bedrag aan de deskundige, te weten: Verilabs, te voldoen onder vermelding van het factuurnummer B-105060;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Van Wijk bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2011.