GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 20 juli 2011
Zaaknummer : 200.084.247/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-10553
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.H. van Haga te ’s-Gravenhage,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. de Jongh te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 22 maart 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 december 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 26 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 1 april 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 5 april 2011 een brief van 4 april 2011 met bijlagen;
- op 1 juni 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 9 juni 2011 een brief van diezelfde datum (zijnde de productielijst);
van de zijde van de moeder:
- op 30 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 15 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar een beschikking van 19 mei 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 19 mei 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage zijn partijen verwezen naar de voor hen bekende mediator om te trachten hun geschil ten aanzien van de tussen hen bestaande geschilpunten door middel van mediation tot een oplossing te brengen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/omgangsregeling is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2000 te [geboorteplaats], verder: de minderjarige, bij de vader zal zijn:
- eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- woensdagmiddag uit school tot 19.00 uur;
- de tweede week van de kerstvakantie voor de duur van vier dagen;
- de helft van de korte vakanties (tussen de ouders in onderling overleg te bepalen);
- de eerste en de vierde week van de zomervakantie.
Het verzoek van de vader, inhoudende te bepalen dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige, is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de vader de minderjarige heeft erkend en dat de minderjarige de hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag ten aanzien van de minderjarige en de omgangsregeling van de vader met de minderjarige dan wel, in geval van gezamenlijk gezag, de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader tezamen met de moeder het ouderlijk gezag zal hebben over de minderjarige en dat de minderjarige bij de vader zal zijn:
- één weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school;
- woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school;
- gedurende de helft van de schoolvakanties, waaronder in ieder geval één week gedurende de kerstvakantie en drie weken aaneengesloten in de zomervakantie;
- de helft van de feestdagen.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. De vader stelt in zijn beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek, inhoudende om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het ouderlijk gezag over de minderjarige, heeft afgewezen. De vader meent dat de rechtbank in het geheel geen acht heeft geslagen op de periode waarbinnen partijen hebben samengewoond en gezamenlijk, als ware er sprake van het gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag, beslissingen hebben genomen die van belang waren voor de minderjarige. De vader is van meet af aan betrokken geweest bij de minderjarige en heeft met de moeder altijd op goede wijze kunnen overleggen. Voorts heeft de rechtbank de omstandigheid dat er beslissingen genomen moeten worden in verband met de lichamelijke afwijking waar de minderjarige aan lijdt [(naam)], groter gemaakt dan deze feitelijk is. Het gaat goed met de minderjarige en zij ondergaat slechts een behandeling bij de tandarts. Er is geen noodzaak dat de minderjarige onder controle staat en er zullen naar verwachting geen belangrijke beslissingen genomen hoeven te worden met betrekking tot medische zaken. De vader stelt verder dat hij niet de intentie heeft om de minderjarige bij de moeder weg te halen; hij wil alleen weer betrokken worden bij belangrijke beslissingen in het leven van de minderjarige. De moeder dient de vader dan wel te informeren en te consulteren ten aanzien van belangrijke zaken aangaande de minderjarige, aldus de vader.
5. De moeder stelt in haar verweerschrift dat de betrokkenheid van de vader bij het wel en wee van de minderjarige ten tijde van hun samenwoning gering was en de communicatie tussen partijen slecht. Sinds het uiteengaan is de communicatie alleen maar slechter geworden; de vader maakt communicatie tussen partijen praktisch onmogelijk. De vader vertoont stalkgedrag en voert over alle zaken aangaande de minderjarige strijd. Hierdoor lijkt de minderjarige thans ‘klem’ te zitten. Zicht op verbetering is er volgens de moeder niet. Volgens de moeder erkent de vader niet dat de minderjarige extra aandacht nodig heeft en voor wat betreft haar lichamelijke ontwikkeling in de gaten gehouden moet worden. Daarnaast bagatelliseert de vader voor de minderjarige belangrijke zaken als tekenles, paardrijles en gesprekken met de schoolmaatschappelijkwerker. Gezamenlijk gezag zal een eindeloze vertraging in de beslissingsprocedure meebrengen. Met betrekking tot het informeren en consulteren stelt de moeder dat zij ertoe is overgegaan belangrijke informatie ten aanzien van de minderjarige aangetekend aan de vader te versturen, aangezien hij blijft ontkennen dergelijke informatie te ontvangen of te bezitten.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253c, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid van voormeld wetsartikel wordt het verzoek, indien het verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Het hof stelt voorop dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven of de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. De rechter zal per geval moeten beoordelen of aan dat vereiste wordt voldaan. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
8. Het hof oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken dan wel naar voren gekomen op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank inzake het ouderlijk gezag ten aanzien van de minderjarige. Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in de bestreden beschikking gebezigde gronden en neemt deze over. In aanvulling daarop neemt het hof nog het volgende in aanmerking.
9. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat de communicatie tussen de ouders problematisch verloopt. Partijen hebben te kennen gegeven dat de communicatie tussen hen over de minderjarige uitsluitend via briefjes verloopt die partijen bij elkaar in de brievenbus doen. Daarnaast belt de moeder de vader ook wel eens op, zij het zonder nummerherkenning en slechts indien dit noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. Naast het feit dat de communicatie tussen partijen problematisch verloopt, is het hof ter zitting in hoger beroep gebleken dat de ouders sterk van mening verschillen over hetgeen de minderjarige in verband met haar lichamelijke beperking nodig heeft. Voorts blijken de vader en de moeder niet in staat de minderjarige buiten hun onderlinge strijd te houden. Voormelde omstandigheden leiden naar het oordeel van het hof tot een gespannen situatie tussen partijen, hetgeen zijn weerslag heeft op de minderjarige. Indien de vader mede met het gezag wordt belast, voorziet het hof dat dit een, voor de minderjarige, belastende situatie doet ontstaan. Niet is met voldoende zekerheid uit te sluiten dat (spoedeisende) beslissingen aangaande noodzakelijk geachte voorzieningen in verband met de lichamelijke beperking van de minderjarige, door de ene dan wel de andere ouder zullen worden geblokkeerd. Het hof acht het dan ook noodzakelijk het verzoek van de vader in het belang van de minderjarige af te wijzen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
10. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte een beperkte omgangsregeling heeft vastgelegd. Volgens hem is het van belang voor de minderjarige dat zij een behoorlijk contact kan onderhouden met hem en dat de band die er tussen hen is kan worden bestendigd en uitgebouwd. Voorts betwist de vader dat hij niet als een verantwoordelijke ouder jegens de minderjarige zou handelen.
11. De moeder stelt dat het niet in het belang van de minderjarige is om de vastgestelde omgangsregeling nog verder uit te breiden.
12. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige uitgebreid in die zin, dat de minderjarige eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede op woensdagmiddag uit school tot 19.00 uur, bij de vader is. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vader de minderjarige bij zich mag hebben de tweede week van de kerstvakantie voor de duur van vier dagen, de helft van de korte vakanties (tussen de ouders in onderling overleg te bepalen) en de eerste en de vierde week van de zomervakantie. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat deze regeling naar behoren loopt doch dat de moeder er zorgen over heeft of de vader de grenzen van de minderjarige in verband met lichamelijke beperkingen voldoende bewaakt; na de omgang is de minderjarige vaak oververmoeid en kampt zij met (veel) pijn. De vader onderschrijft de zorgen van de moeder niet en heeft te kennen gegeven geen mogelijkheden te zien om deze zorgen bij de moeder weg te nemen. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding over te gaan tot een zodanige uitbreiding van de omgangsregeling als door de vader in hoger beroep is verzocht. Echter het hof acht het wel in het belang van de minderjarige dat zij wat meer tijd met de vader doorbrengt dan thans het geval is en zal dan ook (anders dan de rechtbank heeft beslist) bepalen dat de vader de minderjarige bij zich zal hebben vanaf vrijdagmiddag uit school alsmede gedurende één aaneengesloten week in de kerstvakantie. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige betreft.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarige bij de vader zal zijn:
- eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur;
- woensdagmiddag uit school tot 19.00 uur;
- in de kerstvakantie: één aaneengesloten week;
- de helft van de korte vakanties (tussen de ouders in onderling overleg te bepalen)
- de eerste en de vierde week van de zomervakantie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Mos-Verstraten en Kamminga, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2011.