ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3893

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.260-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Nievelt
  • M. Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie met internationaal karakter: behoeftigheid, behoefte, draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie met een internationaal karakter. De vrouw is op 27 september 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juni 2010. De man heeft op 17 november 2010 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld. De vrouw heeft hierop gereageerd met een verweerschrift op het incidenteel appel op 22 december 2010. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

De beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep richt zich op de behoefte en behoeftigheid van de vrouw, alsook de draagkracht van de man. De man betwist de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw en stelt dat deze te hoog is. Het hof overweegt dat bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde rekening moet worden gehouden met de inkomsten en het uitgavenpatroon van partijen in de laatste jaren van hun huwelijk. Het hof komt tot de conclusie dat de totale netto behoefte van de vrouw op € 3.562,- per maand wordt vastgesteld.

De man heeft zijn inkomen uit arbeid in Griekenland en het hof heeft de door hem overgelegde inkomensgegevens in de beoordeling meegenomen. Het hof stelt de draagkracht van de man vast op € 1.890,- netto per maand. Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie en stelt deze vast op € 4.200,- per maand voor de periode van 12 april 2010 tot 1 juni 2010, € 1.890,- per maand van 1 juni 2010 tot 1 april 2011, en € 1.875,- per maand vanaf 1 april 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 11 mei 2011
Zaaknummer : 200.074.260/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-1341
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.W.P. Mei te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [Griekenland],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.E.M. Meijers-Carlier te Naaldwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 september 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 juni 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 17 november 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 22 december 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vrouw de volgende stukken ingekomen:
- op 25 oktober 2010 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 22 maart 2011 een brief van 21 maart 2011 met bijlagen.
De zaak is op 1 april 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door mr. P. Vellekoop (kantoorgenoot van mr. I.E.M. Meijers-Carlier).
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, onder meer en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man:
- met ingang van 12 april 2010 tot 1 juni 2010 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 4.618,- per maand, vanaf de datum van de bestreden beschikking bij vooruitbetaling te voldoen;
- met ingang van 1 juni 2010 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.850,- per maand, vanaf 28 juni 2010 telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: de partneralimentatie):
- de behoefte van de vrouw;
- de behoeftigheid van de vrouw; en
- de draagkracht van de man.
De verzoeken
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover daarin een partneralimentatie is vastgesteld met ingang van 1 juni 2010 en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2010 aan de vrouw bij vooruitbetaling een onderhoudsbijdrage zal voldoen van € 4.618,- per maand, dan wel een bedrag als het hof vermeent te behoren.
3. De man bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt de man het hof bij beschikking de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin een partneralimentatie is vastgesteld en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de door de man te betalen partneralimentatie voor de vrouw met ingang van 12 april 2010 tot 1 juni 2010 te bepalen op € 1.139,- per maand;
II. de door de man te betalen partneralimentatie voor de vrouw met ingang van 1 juni 2010 tot de eerste van de maand volgend op de maand waarin het kind van de man wordt geboren te bepalen op € 1.139,- per maand;
III. de door de man te betalen partneralimentatie voor de vrouw met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het kind van de man wordt geboren te bepalen op een bedrag van € 749,- per maand.
4. De vrouw verzet zich daartegen en vraagt het hof het incidenteel appel af te wijzen.
5. Het hof ziet aanleiding het principaal en incidenteel appel gezamenlijk te behandelen.
Behoefte en behoeftigheid vrouw
Behoefte
6. In hoger beroep stelt de vrouw zich op het standpunt dat de rechtbank haar behoefte te laag heeft vastgesteld. Ter staving van haar behoefte legt de vrouw in hoger beroep bij haar verweerschrift op het incidenteel appel een nieuwe behoeftelijst over waaruit volgt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van € 3.969,43 netto per maand. Deze behoeftelijst is ter zitting besproken. Voorts heeft de vrouw nog verwezen naar het inkomen van partijen ten tijde van het huwelijk, alsmede naar hun levensstijl in de betreffende periode.
7. De man is van mening dat de rechtbank de behoefte van de vrouw op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Ter zitting heeft man de verschillende van de door de vrouw opgevoerde kosten zoals opgenomen in haar behoeftelijst gemotiveerd bestreden. Voorts heeft de man gesteld dat partijen pas in de laatste jaren van hun huwelijk in een kostbare woning woonden, maar daarvoor in een aanzienlijk goedkopere woning woonden.
8. Met betrekking tot de behoefte van de vrouw overweegt het hof als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient de rechter in aanmerking te nemen wat de inkomsten waren van partijen in de laatste jaren van hun huwelijk. Daarnaast dient de rechter een globaal inzicht te hebben in het uitgavenpatroon van partijen in diezelfde periode. Voorts dient de rechter rekening te houden met alle overige rechtens relevante feiten en omstandigheden waaronder de gelden die de onderhoudsgerechtigde concreet nodig heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien aan de hand van een door haar/hem opgesteld behoefte schema.
9. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting als volgt.
10. Gebleken is dat partijen gedurende hun huwelijk een goede welstand genoten. Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg circa € 98.000 per jaar. De laatste echtelijke woning van partijen vertegenwoordigde een waarde van circa € 1.200.000,-. Voorts beschikten beide partijen over een auto.
11. Ter zake de door de vrouw concreet opgevoerde behoefte houdt het hof al dan niet rekening met de navolgende posten:
a. Ten aanzien van de woonlasten: per 1 april 2011 heeft de vrouw een woning gekocht voor € 385.000,- (aankoopprijs, verbouwingskosten en kosten koper). Gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk, acht het hof de door de vrouw opgevoerde woonlasten van totaal € 1.367,50 (inclusief energielasten en watersysteemheffing) per maand alleszins redelijk.
b. Ten aanzien van het sparen, spaarloon en lijfrentepremie: het hof houdt rekening met een bedrag van € 150,- per maand aan sparen, gelet op het netto besteedbaar gezinsinkomen dat partijen hadden. Daarnaast houdt het hof rekening met een bedrag aan spaarloon van € 51,09 per maand en een lijfrentepremie van € 31,96 per maand, nu de man deze bedragen niet heeft bestreden.
c. Ten aanzien van de opgevoerde verzekeringskosten: het hof houdt rekening met de diverse opgevoerde verzekeringskosten van totaal € 224,88 per maand, welke niet, dan wel onvoldoende, door de man zijn bestreden
d. Ten aanzien van de maandelijkse lasten ten behoeve van de sport: het hof houdt rekening met de door de vrouw opgevoerde en door de man niet, althans onvoldoende, bestreden kosten voor de sportschool ad € 54,- per maand. Het hof houdt geen rekening met de door de vrouw opgevoerde kosten ten behoeve van de zomer- en wintertennis, nu de vrouw deze in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd.
e. Ten aanzien van de kosten van de loterijen: het hof houdt rekening met de - door de man gemotiveerd bestreden - kosten van de bankgiroloterij van € 9,63 per maand, de nationale postcodeloterij van € 11,96 per maand en de staatsloterij van € 18,75 per maand, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat partijen gedurende het huwelijk ook deelnamen aan deze loterijen en het hof deze bedragen niet bovenmatig voorkomen, gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk.
f. Ten aanzien van de aan het lidmaatschap van de stadsbibliotheek verbonden kosten: het hof houdt geen rekening met de door de vrouw aan het lidmaatschap van de stadsbibliotheek verbonden kosten van € 2,59 per maand, nu de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom deze kosten niet onder de behoefte van de kinderen vallen.
g. Ten aanzien van de kosten van de televisiegids: het hof houdt geen rekening met de - door de man gemotiveerd bestreden - kosten van de televisiegids van € 4,63 per maand, nu de vrouw deze kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Met de overige door de vrouw opgevoerde en niet door de man bestreden kosten van lidmaatschappen (met een totaal van € 52,03 per maand), zal het hof rekening houden.
h. Ten aanzien van de autokosten: het hof zal rekening houden met de - door de man niet, althans onvoldoende gemotiveerd, bestreden - opgevoerde kosten van de auto, benzine en motorrijtuigenbelasting, van € 180,67 per maand.
i. Ten aanzien van de kosten van de boodschappen, make-up/verzorging, schoenen kledinggeld, cadeautjes, vakantie en kosten van de kat: het hof rekening met € 200,- per maand aan boodschappen, € 50,- per maand aan make-up/verzorging, € 100,- per maand aan schoenen, € 400,- per maand aan kledinggeld, € 72,- per maand aan cadeautjes, € 240,- per maand aan vakantie en € 20,- per maand aan kosten van de kat, zoals door de vrouw opgevoerd, welke bedragen het hof niet als bovenmatig voorkomen gelet op de welstand van partijen tijdens hun huwelijk.
j. Ten aanzien van de kosten aanschaf in/om huis: het hof houdt geen rekening met de door de man gemotiveerd bestreden kosten aanschaf in/om huis, nu deze kosten naar het oordeel van het hof onvoldoende gespecificeerd zijn.
k. Ten aanzien de door de vrouw opgevoerde kosten van uitgaan van € 200,- per maand, acht het hof het redelijk om rekening te houden met een bedrag van € 100,- per maand.
l. Ten aanzien van de overige “overige kosten”: het hof houdt rekening met de overige door de vrouw onder het kopje “overige kosten” opgevoerde lasten (met een totaal van € 227,75 per maand), nu de man deze niet heeft bestreden.
12. Gelet op voornoemde uitgaven van de vrouw becijfert het hof de totale netto behoefte van de vrouw op € 3.562,- per maand.
Behoeftigheid
13. De man stelt dat de vrouw in staat is een inkomen van € 1.300,- netto per maand te verwerven. Hij voert daartoe het volgende aan:
- de vrouw heeft goede opleidingen genoten;
- de zorg voor de kinderen is verminderd;
- de vrouw heeft tijdens huwelijk altijd gewerkt, hetzij in loondienst, hetzij als vrijwilligster; en
- de vrouw heeft tijdens het huwelijk een eigen onderneming gehad.
14. De vrouw bestrijdt de stelling van de man. Zij voert daartoe, onder meer, aan dat kinderen nog jong zijn en dat het lastig is om haar werkzaamheden uit te breiden.
15. Het hof overweegt als volgt. Het hof is gebleken dat de vrouw haar werkzaamheden aanzienlijk heeft uitgebreid, hetgeen zeer te respecteren is. Rekening houdend met deze uitbreiding van haar arbeid en rekening houdend dat de vrouw toch zorgtaken heeft voor de kinderen, acht het hof het redelijk om aan te sluiten bij het door de vrouw daadwerkelijk genoten inkomen.
16. Het hof zal derhalve uitgaan van de door de vrouw overgelegde jaaropgave over het jaar 2010, waaruit blijkt dat zij een inkomen uit arbeid heeft ontvangen van € 16.389,- bruto, ofwel: € 1.167,- netto per maand. Met ingang van 1 april 2011 is de vrouw in dienst getreden bij een andere werkgever. Uit de overgelegde stukken is vast komen te staan dat met ingang van 1 april 2011 haar salaris € 2.000,- bruto per maand bedraagt. Zij heeft jaarlijks recht op een dertiende maandsalaris en een vakantietoeslag ter hoogte van een bruto maandsalaris. Met inachtneming van het vorenstaande bedraagt het inkomen van de vrouw uit arbeid met ingang van 1 april 2011 € 1.687,- netto per maand.
17. Gezien de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw en het feitelijk inkomen van de vrouw stelt het hof de aanvullende behoefte van de vrouw:
- met ingang van 12 april 2010 tot 1 april 2011 vast op € 2.395,- netto per maand;
het hof begroot in redelijkheid, rekening houdend met een gemiddelde belastingdruk, de bruto aanvullende behoefte op € 4.200,- bruto per maand;
- met ingang van 1 april 2011 vast op € 1.875,- netto per maand.
18. Gezien de omstandigheid dat het hof de aanvullende behoefte van de vrouw op een lager bedrag heeft vastgesteld dan de rechtbank en de draagkracht van de man over de periode van 12 april 2010 tot 1 juni 2010 tussen partijen niet ter discussie staat, dient de bestreden beschikking in zoverre te worden vernietigd dat de partneralimentatie over die periode wordt vastgesteld op € 4.200,- per maand.
Draagkracht man vanaf 1 juni 2010
19. De vrouw heeft in het kader van de draagkracht van de man zijn inkomen ter discussie gesteld. De vrouw is van mening dat de inkomensvermindering van de man aan zijn gedrag verwijtbaar is en voorts begrijpt het hof uit de stelling van de vrouw dat zij van mening is dat het inkomen van de man herstelbaar is.
20. De man is van mening dat er niet sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Ter zitting heeft de man de navolgende toelichting gegeven:
“In oktober 2009 had ik een beoordelingsgesprek met mijn direct leidinggevende, dit zou betrekking hebben op de uit te keren bonus. Mijn direct leidinggevende heeft mij op dat moment totaal overvallen door te zeggen dat ik niet voldeed aan deadlines en dat ik in het kader van de voortgang van bepaalde projecten niet voldoende voldeed. De dag na het gesprek heb ik mijn direct leidinggevende gevraagd waar hij precies op doelde. Ik kon me totaal niet vinden in zijn kritiek. Het gevecht aangaan met mijn direct leidinggevende en bewijzen dat hij ongelijk had, waartoe zou dat leiden? Hooguit tot een escalatie en daar is niemand bij gediend. Ik heb daarna juridisch advies ingewonnen bij mr. D.J. Bosboom (kantoorgenoot van de advocaat van de man). Ik heb ook gesproken met de HR-manager, zijn advies was om er gezamenlijk uit te komen. Ik heb vervolgens de oplossing geprobeerd te zoeken in een compromis. Mijn direct leidinggevende en ik hebben een principe-overeenkomst ondertekend over een baan bij [een ander onderdeel van mijn huidige werkgever]. Ik moest daar echter wel voor solliciteren.”
21. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht het, gelet op de verklaring van de man die het hof plausibel voorkomt, aannemelijk dat sprake is geweest van een arbeidsconflict tussen de man en zijn direct leidinggevende. Naar het oordeel van het hof heeft de man een zorgvuldige afweging gemaakt om voor de detachering in Griekenland te opteren. Derhalve is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een situatie waarin de man als onderhoudsplichtige zelf de vermindering van zijn inkomen teweeg heeft gebracht.
22. Bij de berekening van de draagkracht gaat het hof derhalve uit van de door de man verstrekte inkomensgegevens. Ter zitting heeft de man desgevraagd verklaard dat hij met ingang van 1 maart 2010 werkzaamheden verricht bij [werkgever] in Griekenland. Hij is daar officieel in dienst getreden met ingang van 1 juni 2010. Vanaf die datum is hij ook fiscaal belastingplichtig in Griekenland. Met ingang van 1 juni 2010 ontvangt de man, zo heeft hij ter zitting verklaard, maandelijks een “pro forma” salarisspecificatie vanuit Nederland, hetgeen betrekking heeft op de voor hem betaalde sociale verzekeringspremies alsmede pensioenpremies. De man geniet geen inkomsten vanuit Nederland. Deze premies worden binnen het [werkgever] concern verrekend. De door de man gegeven toelichting op zijn salarisspecificaties zijn naar het oordeel van het hof duidelijk. Bij de bepaling van het inkomen van de man gaat het hof uit van de door de man als productie 4 overgelegde Griekse salarisspecificaties. Ter zitting heeft de man nader toegelicht dat zijn netto salaris € 5.297,81 per maand bedraagt. Dit bedrag dient vermenigvuldigd te worden met 14,08 teneinde zijn netto salaris per jaar te berekenen inclusief vakantietoeslag en dertiende maand. Derhalve stelt het hof het netto inkomen van de man vast op € 74.593,- per jaar.
23. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen ter zake het inkomen van de man, behoeven de overige stellingen van de vrouw ter zake zijn inkomen niet meer te worden besproken, aangezien deze niet afdoen aan het oordeel van het hof.
Overige punten met betrekking tot de draagkracht
24. Ter zake de draagkracht van de man heeft de vrouw onder meer aangevoerd:
a. dat de bijstandsnorm voor de man met € 209,- per maand dient te worden verlaagd, aangezien hij geen woonlasten heeft;
b. de rechtbank de woonlasten en omgangskosten op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
25. De man heeft gesteld dat zijn werkgever in Griekenland voor hem de woonkosten aldaar betaald, echter om iedere veertien dagen in Nederland zijn kinderen te kunnen ontvangen heeft hij een chalet gekocht waaraan kosten zijn verbonden.
26. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank gehanteerde bijstandsnorm, omgangskosten en woonlasten in de gegeven omstandigheden alleszins redelijk zijn, zelfs indien de man nog enige huuropbrengsten zou ontvangen.
De aankomende geboorte van een kind van de vader en zijn partner
27. De man heeft verzocht de partneralimentatie van de man voor de vrouw met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het kind van de man te bepalen op een bedrag van € 749,- per maand.
28. Nu de geboorte van een kind van de vader en zijn partner een toekomstige, onzekere gebeurtenis betreft, ziet het hof geen aanleiding hiermee op voorhand rekening te houden, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen.
29. Gelet op het vorenstaande stelt het hof de draagkracht van de man over de periode vanaf 1 juni 2010 vast op een bedrag van € 1.890,- netto per maand.
Conclusie:
30. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen komt de partneralimentatie van de vrouw er als volgt uit te zien:
- € 4.200,- per maand met ingang van 1 april 2010 tot 1 juni 2010;
- € 1.890,- per maand met ingang van 1 juni 2010 tot 1 april 2011; en
- € 1.875,- per maand met ingang van 1 april 2011.
31. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw:
- met ingang van 12 april 2010 tot 1 juni 2010 op € 4.200,- per maand;
- met ingang van 1 juni 2010 tot 1 april 2011 op € 1.890,- per maand;
- met ingang van 1 april 2011 op € 1.875,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, van Nievelt en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2011.