GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00788
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer d.d. 28 juni 2011
mevrouw [X] te [Z], hierna: belanghebbende,
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst /Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 september 2009, nummer AWB 08/6656 IB/PVV, betreffende na te melden aanslag en boetebeschikking.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.629.
1.2. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van het artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) een boete opgelegd van € 1.134 (hierna: de boetebeschikking).
1.3. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt.
1.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende niet ontvankelijk verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 mei 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende nog een stuk ingezonden. Het Hof heeft, gelet op de inhoud van dat stuk, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag en boetebeschikking voor het jaar 2004 zijn gedagtekend 23 mei 2007.
3.2. Het tegen de aanslag en de boetebeschikking gemaakte bezwaar is op 31 augustus 2007 door de Inspecteur ontvangen.
3.3. De Inspecteur heeft belanghebbende bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft in beroep deze niet-ontvankelijkverklaring bevestigd. Belanghebbende is vervolgens in hoger beroep gekomen.
3.4. Blijkens op 17 juni 2011 ingewonnen inlichtingen blijkt uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de Gemeente [Z] dat belanghebbende sinds 17 mei 1995 als woonadres heeft: “[a-straat]” [1], [0000 XX] te [Z].
3.5. De nota griffierecht is door de griffier van het Hof op 7 december 2009 per aangetekende post aan het adres van belanghebbende, “[a-straat]” [1], [0000 XX] te [Z], verzonden. Volgens de nota diende het griffierecht uiterlijk op 4 januari 2010 ter griffie van het Hof te zijn voldaan.
3.6. Belanghebbende is gehuwd met [Y], Deze treedt in de onderhavige procedure op als gemachtigde van belanghebbende. In een brief met dagtekening 6 januari 2010, schrijft [Y] namens belanghebbende als volgt:
“ Heden morgen ontvingen wij van onze buren de nota griffierecht, d.d. 7-12-2009, in bovengenoemde zaak.
Deze nota griffierecht was door de post per ongeluk verkeerd bezorgd en door dat de bewoners nog al veel in het buitenland verblijven is deze nota vanochtend pas aan ons overhandigd. (…)
Door bovengenoemde omstandigheden hebben wij hieraan niet kunnen voldoen, zonder uw uitdrukkelijke toestemming en/of goedkeuring of verlenging van de termijn tot het overmaken van de griffierechten, kunnen wij deze griffierechten nu niet betalen, daar deze dan te laat worden bijgeschreven en wij niet ontvankelijk worden verklaard in deze zaak.
Gezien de buitengewone omstandigheden verzoeken wij u om ons toestemming te verlenen om als nog de griffierechten te voldoen voor een door u te bepalen termijn, Dit zodat onze bovengenoemde zaak in behandeling genomen kan worden. (…) ”
3.7. In een reactie op de brief van 6 januari 2010 schrijft de griffier van het Hof op 19 januari 2010, voor zover hier van belang:
“In antwoord op uw brief van 6 januari 2010 deel ik u mee dat, indien u het griffierecht na de gestelde termijn betaald, het gerechtshof in aanmerking zal nemen welke redenen u voor de te late betaling hebt gehad en of dit meebrengt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het is denkbaar dat niet-ontvankelijkverklaring om redenen van de te late betaling achterwege blijft, maar dit kan niet op voorhand worden gegarandeerd.”
3.8. Bij brief van 16 februari 2010 aan het Hof verzoekt belanghebbende om een reactie op zijn brief van 6 januari 2010 (zie 3.6 hiervoor). Ten antwoord verwijst de griffier van het Hof bij brief van 6 april 2010 naar zijn brief van 19 januari 2010.
3.9. Belanghebbende reageert door middel van een faxbericht dat op 20 april 2010 bij het Hof is ingekomen. Hierin schrijft [Y] namens belanghebbende als volgt:
“Door ziekenhuis opnames heb ik afgelopen week-end de brief pas kunnen lezen van de Griffier de heer [griffier] van 6 april 2010 met bovengenoemde kenmerk.
Naar aanleiding van deze brief heb ik heden morgen de euro € 110,00 aan griffierechten overgemaakt. (…)”
3.10. Het bedrag van € 110 aan griffierecht is op 20 april 2010 op de bankrekening die op de nota is vermeld bijgeschreven.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard door de Inspecteur. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag is in geschil of terecht een verzuimboete van € 1.134 is opgelegd bij het vaststellen van de aanslag.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Van de indiener van een hoger beroepschrift wordt door de griffier van het Hof een griffierecht geheven. De termijn voor betaling van het griffierecht bedraagt vier weken. Het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, indien het verschuldigde griffierecht niet binnen de daartoe gestelde termijn ter griffie van het Hof is gestort, ofwel door contante betaling ofwel door bijschrijving op de bankrekening die op de nota is vermeld, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Uit de administratie van het Hof blijkt dat het griffierecht is voldaan op 20 april 2010, derhalve nadat de termijn voor de betaling van het verschuldigde griffierecht is verstreken.
6.2. Blijkens door de griffier bij TNT post ingewonnen informatie, welke in het dossier is gevoegd, is de nota griffierecht op 8 december 2009 aan het adres van belanghebbende uitgereikt. Op grond van vorenstaande informatie acht het Hof aannemelijk dat de nota aan het adres van belanghebbende is uitgereikt en niet aan de buren.
6.3.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn brief van 20 april 2010 (zie 3.9) vermeld dat hij de brief van 6 april 2010 van de griffier door ziekenhuisopnames pas in het weekeinde voorafgaand aan zijn brief van 20 april 2010 had gelezen. Afgezien van de omstandigheid dat bedoelde brief van de griffier ook al in januari 2010 naar belanghebbende werd verstuurd, hebben de ziekenhuisopnames kennelijk plaatsgevonden in de maand april 2010, dus geruime tijd nadat de termijn voor het betalen van het griffierecht was verstreken. Die ziekenhuisopnames van de gemachtigde van belanghebbende kunnen dus niet leiden tot het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is.
6.3.2. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de griffier met zijn brieven die vermeld staan onder 3.7 en 3.8 een toezegging zou hebben gedaan dat het hoger beroep toch inhoudelijk zou worden behandeld en niet wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zou worden verklaard, oordeelt het Hof dat uit de bewoordingen van de twee brieven (zie 3.7 en 3.8) niet valt af te leiden dat de griffier deze toezegging heeft gedaan.
6.3.3. Ter zitting is nog gesteld dat het griffierecht niet tijdig kon worden voldaan omdat de gemachtigde van belanghebbende was opgenomen in het ziekenhuis. Als bewijs hiervan zou hij een verklaring van een orthopedisch chirurg hebben overgelegd aan het Hof. Een dergelijke verklaring behoort echter niet tot de gedingstukken en is het Hof ook overigens niet bekend. Wel heeft gemachtigde ten behoeve van het uitstel van de mondelinge behandeling van deze zaak voor het Hof, die aanvankelijk gepland stond op 14 december 2010, een bevestiging van een afspraak voor die dag met dr. [A] van de polikliniek […] overgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft het Hof de mondelinge behandeling uitgesteld, doch dit heeft niets uitstaande met de betaling van het griffierecht. Het Hof acht het gestelde als voormeld niet aannemelijk.
6.3.4. Het Hof is overigens ook niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest om het verschuldigde griffierecht tijdig te betalen.
6.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk is, zodat het Hof niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de geschilpunten.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.2. Gelet op de omstandigheden van het geval is het Hof van oordeel dat aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 110 dient te worden teruggegeven na het onherroepelijk worden van de uitspraak.
Beslissing
Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 28 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.