GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 4 mei 2011
Zaaknummer : 200.075.421/01 & 200.083.201/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-1104
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 15 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
2 augustus 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 25 november 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 5 januari 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 14 maart 2011 een faxbrief van 13 maart 2011 met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 24 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, onder meer en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat partijen overgaan tot verdeling van de gemeenschap. Daarbij is, indien partijen binnen acht dagen na de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand zich niet over de keuze van een notaris zullen hebben verstaan, benoemd tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden: mr. A. Groeneveld, notaris ter standplaats Schiedam of diens waarnemer of opvolger. Verder is mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam benoemd tot onzijdige persoon om de man, indien hij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren aan de verdeling mede te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren. Mevrouw mr. I. Fontijne te Vlaardingen is benoemd tot onzijdige persoon om de vrouw, indien zij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren aan de verdeling mede te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen zij mocht ontvangen te beheren.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 25 november 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw;
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, welke door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 25 november 2010 is ontbonden.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen onder gelijktijdige vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud ten laste van de man van € 1.543,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek van de vrouw met betrekking tot de door de man te betalen partneralimentatie af te wijzen en in plaats daarvan een partneralimentatie te bepalen in overeenstemming met de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, rekeninghoudend met een zekere verdiencapaciteit van de vrouw. In incidenteel appel verzoekt de man de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen in dier voege dat hij de in zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel appel genoemde bestanddelen van de huwelijksgemeenschap krijgt toegescheiden onder bepaling dat de vrouw wegens overbedeling verschuldigd is aan de man een bedrag van € 65.836,-.
4. De vrouw verzet zich daartegen en vraagt het hof het verzoek van de man af te wijzen en te bepalen dat, voordat een beslissing over de omvang en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt genomen, de man alle daartoe van belang zijnde gegevens in het geding zal moeten brengen.
5. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie betreft een verzoek om een nevenvoorziening die in het kader van een echtscheidingsprocedure ook voor het eerst in appel gevraagd kan worden.
Huwelijks gerelateerde behoefte
6. De vrouw verzoekt om een bijdrage van € 1.543,- per maand. Het hof neemt dit bedrag als uitgangspunt voor de behoefte van de vrouw, nu de man zich daartegen niet heeft verweerd.
7. De stelling van de man, dat de behoefte van de vrouw lager is omdat zij –permanent- in Thailand verblijft, zal het hof passeren. De verklaring van de zijde van de vrouw ter zitting, inhoudende dat zij in Nederland wenst te blijven wonen, omdat de zoon van partijen bij de man in Nederland verblijft en zij zo met haar zoon in contact kan blijven acht het hof aannemelijk. Dat de vrouw regelmatig naar haar geboorteland Thailand reist, is onvoldoende om uit te gaan van een lagere behoefte.
Aanvullende behoefte
8. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in staat moet worden geacht om inkomsten uit arbeid te verwerven, waardoor zij in elk geval deels in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. De vrouw heeft zich verweerd, stellende dat zij slecht Nederlands spreekt en tijdens het huwelijk niet gewerkt heeft.
9. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de man onweersproken verklaard dat de vrouw qua opleiding slechts de lagere school heeft bezocht en erkend dat zij, hoewel zij in Nederland een inburgeringscursus heeft gevolgd, de Nederlandse taal niet volledig machtig is. Voorts heeft de man ter zitting, onweersproken, verklaard dat de vrouw in Nederland uitzendwerkzaamheden heeft verricht van drie dagen a vier dagen per week in de agrarische sector.
10. In die gegeven omstandigheden gaat het hof er van uit dat de vrouw, die geen kind(eren) ter verzorging heeft, in staat kan worden geacht gedurende een aantal dagen per week te werken en daarmee een salaris per maand te verwerven van circa € 800,- bruto per maand.
11. Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw een aanvullende behoefte aan een bijdrage van de man van € 743,- bruto per maand.
Draagkracht man
12. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man de door hem bij faxbrief van 13 maart 2011 als productie 1 overgelegde draagkrachtberekening tot uitgangspunt nemen. Zelfs indien het hof bij de bepaling van het inkomen van de man geen rekening houdt met het – zoals door de man ter zitting is verzocht – maandelijks uitgekeerde bedrag aan levensloop en voorts volledig rekening wordt gehouden met de door man opgevoerde schulden, dan is de man in staat een partneralimentatie van € 743,- per maand te voldoen.
Ingangsdatum
13. De vrouw heeft verzocht de partneralimentatie te bepalen met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven. Nu de man zich niet daartegen heeft verweerd, zal het hof aldus bepalen.
Verdeling van de huwelijksgemeenschap
14. Naar het oordeel van het hof hebben partijen nagelaten te voldoen aan de, in het kader van een verzoek van artikel 1:385, Burgerlijk Wetboek, te stellen eis dat zij de rechter voldoende gegevens verschaffen om het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te kunnen beoordelen, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen. Immers, de omvang en de waarde van de huwelijksgemeenschap zijn nog niet komen vast te staan en naar het oordeel van het hof hebben beide partijen nagelaten daarin voldoende duidelijkheid te verschaffen. Het had op de weg van partijen gelegen om een deugdelijk overzicht te overleggen van de samenstelling van de boedel en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen. Zo is ter zitting door de man opgeworpen dat er sprake is van onroerend goed in Thailand, van dit onroerend goed zijn geen stukken overgelegd en van de zijde van de vrouw is daarover verklaard dat zij met dit onroerend goed niet bekend is. De vrouw heeft – onweersproken - voorgesteld als peildatum voor de verdeling de datum waarop zij de echtelijke woning heeft verlaten te hanteren, te weten 20 mei 2010. De door partijen overgelegde stukken die betrekking hebben op de boedelbestanddelen zien op de jaren 2007 tot en met 2011, zodat het onmogelijk voor het hof is om te bepalen wat de waarde van de verschillende boedelbestanddelen is op de door de vrouw voorgestelde peildatum. Ook ter zitting hebben partijen erkend dat zij op dit moment niet volledig beschikken over het overzicht van de bestanddelen die toebehoren tot de huwelijksgoederengemeenschap.
15. Nu de rechtbank heeft bepaald dat partijen tot verdeling zullen overgaan, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen en het verzoek van de man tot vaststelling van de verdeling afwijzen.
16. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in aanvulling op de bestreden beschikking:
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 25 november 2010 op
€ 743,- per maand, voor wat de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Dijk en Van de Poll, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011.