GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-10/00275 en BK-10/00276
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 31 mei 2011
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende, tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 april 2010, nrs. AWB 09/1290 IB/PVV en AWB 09/4842 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag respectievelijk voorlopige aanslag.
Aanslag, voorlopige aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 door de Inspecteur een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag 2005) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.146. Bij beschikking is heffingsrente vastgesteld ten bedrage van € 1.056. Voor het jaar 2008 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de voorlopige aanslag 2008) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.208.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de voorlopige aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier tweemaal een griffierecht geheven van € 111.
2.2. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 april 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 maart 2011 aan [X] op het adres [a-straat 1] te [0000 XX] [Z], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen.
Op 10 maart 2011 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de – kennelijk door medewerkers van TNT Post - geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt het Hof af dat de besteller van TNT Post op 11 maart 2011 geen gehoor heeft gekregen op het eerdervermelde adres, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het – kennelijk in die mededeling genoemde – postkantoor kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald en dat TNT Post de enveloppe ten slotte op 6 april 2011 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens door de griffier van de gemeente [Z] ontvangen inlichtingen, gedagtekend 7 april 2011, staat belanghebbende sinds 26 juli 2008 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het eerdervermelde adres. Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 7 april 2011 aan belanghebbende verzonden op dat adres.
De beide zaken zijn ter zitting van het Hof gelijktijdig behandeld. Al hetgeen in een van de zaken is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in beide zaken. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
3.1. Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.12 van de uitspraak nr. AWB 09/1290 IB/PVV en onder 2.1 van de uitspraak nr. AWB 09/4842 IB/PVV vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
”2.1. Eiser studeerde in de jaren 1994-1999 HBO bedrijfseconomie. Voorts heeft hij in de jaren 2000 en 2001 de opleiding Business Valuation Essentials gevolgd en afgerond. Eiser was in het onderhavige jaar full time in loondienst bij [A-bank] en was daar werkzaam sinds februari 2002. Daarvoor (van november 1997 tot maart 2001) was hij werkzaam bij [B-bank]. Sinds 1997 bekleedde hij de functies van ‘credit analyst’, ‘credit analyst en trainee coordinator’, ‘credit portfolio risk analyst’, gedeeltelijk voor grote Indonesische bedrijven, en tax analist.
2.2. Eiser heeft de onderstaande overeenkomsten met zijn broers en zijn vader gesloten:
Overeenkomst(en) met broer [broer 1]
Eiser heeft op 1 september 2003 een zogenoemde training agreement met zijn broer [broer 1] afgesloten. In deze overeenkomst staat onder meer: “the receiver [rechtbank: [broer 1]] and the render [rechtbank: eiser] will work together to provide business valuation services to Indonesian Business Community in Indonesia. The receiver will act as business representative of the render in Indonesia and will be responsible to create client base in the Indonesian market.” In deze overeenkomst is geregeld dat de broer in het studiejaar 2003-2004 start met een ‘business administratie’ studie bij de HES Rotterdam en dat hij uiterlijk in september 2005 zal afstuderen. Voorts is afgesproken dat eiser aan zijn broer een fee van € 700 per maand betaalt in verband met studiekosten, reiskosten, kosten van boeken en andere dagelijkse kosten. Daarnaast is afgesproken dat de broer na het afronden van de studie zal terugkeren naar Indonesië om aldaar werkzaam te zijn voor eiser op de Indonesische markt. Eiser heeft op 25 april 2005 met voornoemde broer een zogenoemde service agreement gesloten, waarin zij zijn overeengekomen dat de broer voor eiser vanaf 1 september 2005 in Indonesië een netwerk op zal bouwen, cliënten zal zoeken, overeenkomsten met cliënten zal afsluiten en contacten zal onderhouden met bestaande cliënten. Eiser betaalt aan zijn broer een maandelijkse fee van IDR 2.300.000, een vergoeding voor reiskosten, 5% van de omzet van een door de broer gesloten deal en 5% van de netto winst.
Overeenkomst(en) met broer [broer 2]
Eiser heeft op 20 november 2004 met zijn broer [broer 2] een service agreement gesloten. In deze overeenkomst staat onder meer: “The parties will work together providing business valuation and financial services in Indonesia”. Eiser en zijn broer zijn overeengekomen dat de broer voor eiser vanaf 1 januari 2005 in Indonesië een netwerk op zal bouwen, cliënten zal zoeken, overeenkomsten met cliënten zal afsluiten, contacten zal onderhouden met bestaande cliënten, een financiële administratie zal inrichten en contacten met de Indonesische autoriteiten zal onderhouden. Eiser betaalt aan zijn broer een maandelijkse fee van IDR 700.000, 5% dan wel 0.5% van de omzet van een door de broer gesloten deal, 5% van de netto winst en een vergoeding van studiekosten.
Eveneens op 20 november 2004 heeft eiser een zogenoemde study agreement met zijn broer afgesloten, waarbij eiser met ingang van 2005 IDR 3.000.000 per maand aan zijn broer betaalt in verband met het door zijn broer volgen van een studie in [Q te Indonesië].
Overeenkomst(en) met vader [vader]
Eiser heeft op 20 november 2004 met zijn vader [vader] een service agreement gesloten. In deze overeenkomst staat onder meer: “The parties will work together providing business valuation and financial services in Indonesia”. Eiser en zijn vader zijn overeengekomen dat hij voor eiser vanaf 1 januari 2005 in Indonesië een netwerk op zal bouwen, cliënten zal zoeken, overeenkomsten met cliënten zal afsluiten, contacten zal onderhouden met bestaande cliënten, een financiële administratie zal inrichten en contacten met de Indonesische autoriteiten zal onderhouden. Eiser betaalt aan hem een maandelijkse fee van IDR 2.000.000, vergoeding van reiskosten en maaltijden gedurende het werk, een commissie van 5% van de omzet bij afgesloten contracten en 5% van de netto winst.
2.3. Op 21 juni 2005 heeft eiser zich ingeschreven als een eenmanszaak in het handelsregister onder de handelsnaam [C] en de bedrijfsomschrijving ‘adviesbureau op het gebied van ondernemingswaardering voor ondernemers en instellingen’. Later, op 22 juli 2007, zijn de handelsnamen [D] en [E] toegevoegd. De bedrijfsomschrijving in het uittreksel van de Kamer van Koophandel luidt dan: “adviesbureau op het gebied van ondernemingswaardering voor ondernemers en instellingen, accountancy bedrijfseconomie, belastingen, krediet en research In het jaar 2005 heeft eiser geen omzet behaald.
2.4. Eiser heeft op 5 oktober 2005 tezamen met zijn broers en zijn vader een Indonesische vennootschap onder de naam P.T. [F] (hierna PT) opgericht. De activiteiten van deze vennootschap bestonden met name uit diensten met betrekking tot ondernemingswaardering, administratie, accountancy en belastingen.
2.5. Op 10 oktober 2005 heeft eiser een email gestuurd aan 19 mensen, waarvan enkele emails zijn gericht aan werknemers van onder meer de [A-bank] en de [B-bank], met als onderwerp: “Introducing [C]”. In deze email staat onder meer het volgende vermeld:
Allow us to introduce: [website 1]. On 21 June 2005 we established this company. Our mission is to serve the Indonesian equity investment community with (economic) business valuation services. There are still paperwork to be finalized in [Q te Indonesië] (…). In the same time we also established [G] to share experiences and knowledge with you about the Indonesian investment society and the Art of Valuation. (…) At the moment, we have only one article in our website but it will be filled in with meaning full writing shortly and who knows, with our century determination and your shadow approval, it becomes a respectable academic journal someday. We will be very happy if you could visit our website sometime to learn the differences between us and others. And perhaps we would be the lucky one to have the honor to serve you, or via your selve, the others.
On behalf of our colleagues and partners in [Q te Indonesië],
Best regards,
[eiser] [X]”
2.6. Eiser heeft op 11 oktober 2005 een service agreement met PT gesloten.In deze overeenkomst is onder meer opgenomen:
“A
I. A [PT] provides marketing services in Indonesian market under the name of A and B [eiser]
II. A approaches and acquires potential customers under the name of A and B
III. A manages the customers and maintain the long term relationship with the customers
IV. A services and manages customers acquired by B
V. A represents B in the market and promotes good reputation of B
B
I. B renders Business Valuation Services and Financial Services to the customers acquired by A
II. B renders HRM services to A
III. B renders management services to A
IV. B renders Administration services to A
V. B renders Office Facilities to A
(…)
A. Each deal and any benefits received by A will be shared with B stipulated as follows:
A gets 30% (after sale taxes)
B gets 70% (after sale taxes)
B. A pays yearly fee of € 700 to B”
2.7. Eiser heeft op 1 februari 2006 een ‘Financial Service Agreement’ met [H] Holding B.V. gesloten.Hierbij is overeengekomen dat eiser accountancy en belasting services zou gaan verrichten voor de B.V. De afgesproken vergoeding bedroeg € 80 per dag.
2.8. Op 1 maart 2007 heeft PT Service agreements met PT [I] en PT [J] gesloten. Afgesproken is dat deze met ingang van 1 januari 2007 werkzaamheden zal gaan verrichten voor vergoedingen van respectievelijk IDR 1.450.000 en IDR 2.750.000 per maand.
2.9. Eiser heeft op 1 november 2007 een Service agreement met [K] B.V. gesloten. Hierbij is afgesproken dat eiser werkzaamheden voor de B.V. zou verrichten tegen een vergoeding van € 80 per dag.
2.10. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 € 6.998 ten laste van zijn inkomen gebracht. Dit betroffen studiekosten en kosten levensonderhoud van zijn broer [broer 1]. Verweerder heeft deze kosten bij de aanslagregeling gecorrigeerd. In zijn brief van 5 februari 2007 schrijft verweerder aan eiser:
“(…) De aanslagregelend ambtenaar heeft te weinig feitenonderzoek gepleegd. De studiekosten van de heer [broer 1] zouden in principe wel aftrekbaar kunnen zijn. Uit de door u toegestuurde informatie is mij echter nog steeds niet duidelijk geworden hoe de gang van zaken tussen de Nederlandse eenmanszaak en de Indonesische B.V. is. Ik vraag mij met name af of de studiekosten niet in de B.V. thuishoren. Gezien de termijn waarbinnen ik een verweerschrift bij de rechtbank moet indienen, heb ik echter geen tijd meer om nadere informatie in te winnen. Ik gun u daarom voor het jaar 2004 het voordeel van de twijfel en zal voor dat jaar de studiekosten in aftrek toelaten. Voor het jaar 2005 wil ik nader met u overleggen.(…)”
2.11. Eiser heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.195. Daarin was begrepen een negatief resultaat van € 23.322, welk bedrag hij heeft ingevuld bij de post resultaat uit overige werkzaamheden. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
EURO
kosten van maaltijden (tijdens reizen naar Indonesië) 358
Reiskosten in verband met reizen naar Indonesië 2.657
Kantoorartikelen 1.553
Fees betaald aan broers en zus op grond van gesloten overeenkomsten 11.472
Kosten in verband met werkruimte 473
Telefoonkosten 756
Automatiseringskosten 817
Verzekeringen 234
Transactiekosten 2.153
Studiekosten [broer 1] 2005 2.849
Totaal 23.322
2.12. Verweerder heeft de aanslag als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 6.195
Minder verlies uit overige werkzaamheden: +€ 23.322
Minder restant persoonsgebonden aftrek + € 2.629
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 32.146
”2.1. Eiser heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 gedaan naar een inkomen uit werk en woning van € 47.208 en, na aftrek van een bedrag van te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren van € 10.659, een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.549. Daarin was onder meer begrepen een belastbaar loon van € 54.927 en een positief resultaat van € 10.659, welk bedrag hij heeft ingevuld bij de post resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.208.”
3.2. Voorts zijn in hoger beroep op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zich aannemelijk, nog de volgende feiten komen vast te staan:
3.2.1. Sinds 2002 is belanghebbende fulltime in dienstbetrekking bij de [A-bank].
3.2.2. Naast de inschrijving bij de kamer van koophandel maakt belanghebbende zich bekend via een tweetal websites: [website 1] voor Nederlandse activiteiten en [website 2] voor Indonesische activiteiten.
3.2.3. Belanghebbende heeft in de aangiften voor de inkomstenbelasting voor de jaren 2005 tot en met 2008 de volgende inkomsten uit dienstbetrekking verantwoord:
2005 2006 2007 2008
[A-bank] € 37.118 €42.010 € 44.296 € 53.727
[K] BV € 200 € 1.200
en onder „inkomsten uit overige werkzaamheden (arbeid)” de volgende resultaten vermeld:
Jaar Opbrengsten Kosten Resultaat
2005 0 € 23.322 € 23.322 negatief
2006 € 2.902 € 15.928 € 13.026 negatief
2007 € 7.784 € 15.973 € 8.189 negatief
2008 € 18.762 € 8.103 € 10.659 positief.
3.2.4. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 2005 tot en met 2007 de door belanghebbende als inkomsten uit overige werkzaamheden aangegeven negatieve resultaten niet geaccepteerd en het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt gecorrigeerd:
2005 2006 2007 2008
Aangegeven € 8.824 € 25.703 € 32.272 € 47.208
Aanslag/voorlopige aanslag € 32.146 € 38.729 € 40.461. € 47.208
3.2.5. Belanghebbende heeft, gedeeltelijk in afwijking van hetgeen hij in de aangiften heeft vermeld, het volgende overzicht verstrekt van de door hem gestelde inkomsten uit overige werkzaamheden:
2005 2006 2007 2008
Omzet
[K] BV 3.000 7.100
PT [F] 700 770 5.444
[H] Holding BV 2.202 3.942 2.628
Huurinkomsten 2.363
Dhr. [L] 827
[M] BV 400
Overig 34
Totaal omzet 2.902 7.746 18.762
Kosten
Administratief 6.811 6.981 5.289 2.641
Ruimtekosten 473 1.147 1.373 600
Management service 11.753 7.750 4.783 1.380
Afschrijving kosten 2.849 1.128 4.562 2.199
Rente kosten 1.436 1.821 1.283
Totale kosten 23.322 18.827 16.007 8.103
Afschrijving
Fiscaal resultaat 23.322 neg. 15.928 neg. 8.261 neg. 10.659
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de activiteiten die belanghebbende naast zijn dienstbetrekking verricht, een bron van inkomen vormen (hierna: de bron), welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
IB/PVV 2005
Vanaf het jaar 2005 heeft hij naast zijn dienstbetrekking als zelfstandige adviezen gegeven op het gebied van accountancy, belastingen en consultancy. Hij heeft in het onderhavige jaar deelgenomen aan het economische verkeer en heeft met zijn activiteiten voordeel beoogd en kon dit voordeel, gelet op zijn opleiding en ervaring ook redelijkerwijs verwachten. De naar Indonesisch recht opgerichte Perseroan Terbatas P.T. [F] heeft tot doel cliënten te bedienen in Indonesië. Zijn vader en broers treden als vaste vertegenwoordiger op om opdrachten voor hem te verwerven. Zij beschikken eveneens over een goede opleiding en/of ervaring. Tot de cliënten van belanghebbende behoren thans een horecabedrijf, een pensioenbeheerder, de Indonesische PT en een scheepvaartbedrijf.
IB/PVV 2008
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat hij in 2008 uit de bron verlies heeft geleden:
Opbrengst € 18.762
Kosten € 8.103
Afschrijving € 8.660
Oninbare vordering 2006 en 2007 € 2.214
Oninbare vordering uit 2008 € 3.230
Totaal € 3.446 negatief.
4.3. De Inspecteur heeft, onder handhaving van hetgeen hij in zijn verweer voor de rechtbank heeft aangevoerd, gesteld dat belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2005 redelijkerwijs mocht verwachten dat hij in de nabije toekomst positieve resultaten uit de bron zou behalen. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak door het Hof heeft hij voor het belastingjaar 2008 gesteld dat in dat jaar nog steeds geen bron aanwezig was en dat de voorlopige aanslag dient te worden verminderd met het door belanghebbende als opbrengst uit andere werkzaamheid vermelde positieve saldo van € 10.659.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag 2005 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.195 en tot vermindering van de voorlopige aanslag 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
5.2. De Inspecteur heeft met betrekking tot de aanslag 2005 geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en met betrekking tot de voorlopige aanslag 2008 tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.549.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende met betrekking tot de aanslag 2005 en dat inzake de voorlopige aanslag 2008 - voor zover van belang - verworpen op de volgende gronden:
”2.15. Voor de beantwoording van de vraag of een voordeel redelijkerwijs is te verwachten, dient te worden onderzocht of de desbetreffende activiteiten voorzienbaar blijvend verliesgevend zijn, dan wel dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de desbetreffende persoon (in de toekomst) positieve zuivere opbrengsten zullen opleveren (vgl. Hoge Raad 3 maart 1954, BNB 1954/125, Hoge Raad 1 februari 2002, nr. 36.238, LJN: AD8763 op www.rechtspraak.nl, BNB 2002/128 en Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 40.244, LJN: AR6821 op www.rechtspraak.nl, BNB 2006/54). Nu verweerder dit betwist, dient eiser aannemelijk te maken dat in het jaar 2005 redelijkerwijs kon worden verwacht dat bepaalde activiteiten structureel positieve zuivere opbrengsten zouden opleveren. Van belang is het antwoord op de vraag of redelijkerwijs verwacht kon worden dat het saldo van de inkomsten en uitgaven (in de toekomst) voor eiser tot een positief resultaat zouden leiden.
2.16. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan in het jaar 2005 redelijkerwijs kon worden verwacht dat de door hem genoemde activiteiten hem (in de toekomst) positieve zuivere opbrengsten zouden opleveren.
De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking:
- Eiser heeft verklaard dat hij in het jaar 2005 geen opdrachten heeft verkregen.
- Eiser heeft, tegenover de betwisting van verweerder, met het enkele stellen niet aannemelijk gemaakt dat zijn broers en vader in het jaar 2005 feitelijk bezig zijn geweest om ten behoeve van eiser zelf een netwerk op te bouwen, cliënten op te zoeken en te werven.
- Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat in het jaar 2005 redelijkerwijs was te verwachten dat PT in de nabije toekomst enige contracten zou kunnen afsluiten, noch voor welke bedragen, noch wat hiervan toerekenbaar zou zijn aan eiser. Gelet hierop kan eiser met de in 2.6 vermelde overeenkomst niet aannemelijk maken dat het in 2005 redelijkerwijs was te verwachten dat eiser (op redelijke termijn) positieve resultaten zou behalen uit hoofde van die overeenkomst.
- Eiser heeft niet gesteld, noch volgt anderszins uit de gedingstukken, dat hij in 2005 enige reactie heeft ontvangen van één van de personen aan wie hij de in 2.5 hiervoor vermelde email heeft gestuurd.
- Eiser heeft niet gesteld, noch volgt anderszins uit de gedingstukken, dat hij zelf in het jaar 2005, naast de hiervoor in 2.5 vermelde email, enige andere (directe) actie richting potentiële cliënten heeft ondernomen.
- De (enkele) omstandigheid dat eiser deskundig was op het gebied waarin hij zich als ondernemer wilde vestigen, garandeert naar het oordeel van de rechtbank geen positieve resultaten.
2.17 Eiser heeft gesteld dat hij in de jaren 2006, 2007 en 2008 omzetten van respectievelijk € 2.904, € 7.746 en € 18.762 heeft behaald en in 2008 een positief resultaat van € 10.658. Verweerder wijst er overigens op dat er vragen zijn gesteld over de resultaten na 2005. Zelfs als voorzienbaar zou zijn dat de omzet- en resultaatontwikkeling na 2005 zich per saldo zou ontwikkelen zoals eiser stelt, dan nog zijn de resultaten na aftrek van de (aanzienlijke) kosten, ook die uit 2004 meenemend, per saldo zodanig negatief dat naar het oordeel van de rechtbank de conclusie moet worden getrokken dat het in 2005 redelijkerwijs niet was te verwachten dat er in de nabije toekomst per saldo positieve resultaten door eiser zouden worden behaald.
2.18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was er naar het oordeel van de rechtbank in het jaar 2005 geen sprake van een bron van inkomen met betrekking tot de in 2.2 tot en met 2.6 hiervoor vermelde activiteiten van eiser. Nu er geen sprake was van een bron van inkomen, kan er evenmin sprake zijn van een onderneming in de zin van artikel 3.2 van de Wet IB 2001.
2.19. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser aan de in 2.10 hiervoor vermelde brief niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat hij de door hem in het jaar 2005 opgevoerde kosten (zie 2.11 hiervoor) in mindering op zijn inkomen kan brengen. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder eiser uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij voor het jaar 2005 met eiser nader wilde overleggen.”
AWB 09/4842 IB/PVV
”2.4. Uit de in 2.3 vermelde wetsartikelen volgt dat bij eiser over het jaar 2008 inkomstenbelasting wordt geheven over onder meer het door eiser in het kalenderjaar 2008 genoten belastbare inkomen uit werk en woning. Het belastbare inkomen uit werk en woning en de daarover verschuldigde belasting wordt per kalenderjaar berekend (art. 2.1 en 2.3 van de Wet). In het onderhavige jaar bestond het inkomen uit werk en woning van eiser uit de volgende posten (art. 3.1, lid 2, van de Wet):
belastbare winst uit onderneming € 10.659 *)
belastbaar loon € 54.927
belastbaar inkomen uit eigen woning € 16.278 -/-
uitgaven voor inkomensvoorzieningen € 2.100 -/-
inkomen uit werk en woning € 47.208
*) Eiser heeft in zijn aangifte voordelen aangegeven als “Inkomsten uit overige werkzaamheden”, maar heeft het in de bezwaar- en beroepsfase over “winst”. Nu de kwalificatie van de voordelen als zodanig geen onderwerp van dit geschil is, zal de rechtbank ervan uitgaan dat eiser bedoeld heeft “winst uit onderneming”
Belastbare winst uit onderneming is de winst na aftrek van de ondernemingskosten en de ondernemersaftrek (art. 3.2 van de Wet). De stelling van eiser dat de belastbare winst over het onderhavige jaar (2008) moet worden vastgesteld na aftrek van eventueel geleden ondernemingsverliezen uit voorgaande jaren, vindt geen steun in de Wet, met name gelet op artikel 2.3 en 3.25 van de Wet. Artikel 3.8 van de Wet IB 2001 bepaalt dat alle voordelen die worden verkregen uit één of meer ondernemingen als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet belast zijn. Dit betreft de zogenoemde totaalwinst; de gehele winst die (of verlies dat) wordt behaald gedurende het bestaan van de onderneming. De voordelen (waaronder ook begrepen verliezen) van de onderneming dienen echter aan de jaren waarop zij betrekking hebben te worden toegerekend (art. 3.25 van de Wet).
2.5. Het over 2008 vastgestelde (en door eiser aangegeven) inkomen uit werk en woning van € 47.208 kan enkel worden verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning van andere jaren (art. 3.1, lid 1 en 3.150, lid 1, van de Wet). Nu tussen partijen niet in geschil is dat eisers belastbare inkomen uit werk en woning over de jaren 2005 tot en met 2007 positief was (ook indien eiser gelijk zou krijgen met betrekking tot het geschilpunt of er sprake is van een onderneming en als alle door hem opgevoerde kosten aftrekbaar zouden zijn) en eiser niet heeft gesteld, noch anderszins aannemelijk is geworden dat eiser over de na 2008 volgende jaren een verlies uit werk en woning heeft geleden, heeft verweerder het belastbare inkomen terecht op € 47.208 vastgesteld.
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de door eiser in zijn aangifte aangeven winst van € 10.659 en het door hem aangegeven het inkomen uit werk en woning niet worden verminderd met (eventueel) in het verleden behaalde verliezen uit onderneming. Gelet hierop is het beroep ongegrond verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. De rechtbank heeft op de in 2.16 tot en met 2.18 van de uitspraak weergegeven gronden geoordeeld dat belanghebbende in 2005 redelijkerwijs niet kon verwachten dat de door hem genoemde activiteiten in de toekomst positieve opbrengsten zouden opleveren. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat zelfs als voorzienbaar zou zijn dat de omzet zich na het jaar 2005 zou ontwikkelen zoals belanghebbende stelt, de resultaten na aftrek van de aanzienlijke kosten per saldo zodanig negatief zijn dat in 2005 niet viel te verwachten dat in de nabije toekomst positieve resultaten kunnen worden behaald. Uitgaande van die oordelen heeft de rechtbank terecht beslist dat in het jaar 2005 geen sprake van een bron van inkomen is met betrekking tot de in 2.2 tot en met 2.6 van haar uitspraak vermelde activiteiten van belanghebbende.
7.2. Het Hof onderschrijft de oordelen van de rechtbank dat in 2005 redelijkerwijs niet was te verwachten dat de vorenbedoelde werkzaamheden van belanghebbende in de nabije toekomst positieve resultaten zouden opleveren en dat in zoverre geen sprake is van een bron van inkomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep de voor de rechtbank gestelde feiten en omstandigheden herhaald. Hij heeft geen andere of nieuwe feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld dan de rechtbank heeft gedaan. De werkzaamheden van belanghebbende in het jaar 2005 komen er in essentie op neer dat hij zich heeft ingeschreven bij de kamer van koophandel, reclame heeft gemaakt bij relaties van de bank waar hij werkzaam is, en naar Indonesië is gereisd om een (personen)vennootschap op te richten. Verder heeft hij in dat jaar uitgaven gedaan aan familieleden in of buiten Indonesië, die evenzeer kunnen zijn voortgekomen uit de familierelatie. Uit die feiten en omstandigheden kan niet de conclusie worden getrokken dat het vooruitzicht bestond op concrete opdrachten met een opbrengst die zou gaan uitstijgen boven de door belanghebbende gemaakte kosten
Voorlopige aanslag IB/PVV 2008
7.3. Voor het jaar 2008 heeft het Hof evenmin voldoende gronden aanwezig bevonden om aannemelijk te achten dat redelijkerwijs te verwachten is dat de advieswerkzaamheden van belanghebbende in de toekomst positieve resultaten zullen opleveren. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat deze werkzaamheden ook in het jaar 2008 verliesgevend waren. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de in dit jaar door belanghebbende verrichte werkzaamheden in het kader van eerdervermelde activiteiten evenmin een bron van inkomen vormen.
7.4. Het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2008 dient, gelet hierop, te worden verminderd met het positieve resultaat van € 10.659 dat belanghebbende in de aangifte had vermeld en dat bij de voorlopige aanslag was gevolgd, en dient nader te worden vastgesteld op € 36.549.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene Wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
8.2. Wel dient aan belanghebbende in de zaak met betrekking tot de voorlopige aanslag IB/PVV 2008, nr. AWB 09/4842 IB/PVV, het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111, te worden vergoed.
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank in de zaak met nummer AWB 09/1290 IB/PVV, met betrekking tot de aanslag in de IB/PVV voor 2005;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank in de zaak met nummer AWB 09/4842 IB/PVV en de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de voorlopige aanslag in de IB/PVV voor 2008;
- vermindert de voorlopige aanslag in de IB/PVV voor 2008 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.549;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 152 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 31 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.